De grootte van eenkleinebank Column Hoe groot moet een plaatselijke bank zijn? In theorie is het antwoord sim pel: 'De schaal van de bank moet groot genoeg zijn om bedrijfseconomisch ver antwoord aan de niet-incidentele vraag van de gezichtsbepalende groep ondernemers en de particulierenmarkt in het werkgebied te voldoen, maar niet groter dan nodig is om dit waar te maken' (nota Werkgebieden en bank- omvang, 1991). Met deze definitie is de ham vraag natuurlijk niet opgelost. Dat blijkt trou wens wel uit het feit dat de discussie over dit onderwerp onverminderd doorgaat. Wel is het interessant dat de discussie destijds is gestart vanuit de zorg voor de mogelijk beperkte levensvatbaarheid van te kleine banken, ter wijl het accent inmiddels is verschoven naar de vraag of hier en daar de grootte van plaat selijke banken niet uit de hand loopt. In het begin overheerste de zorg om de vraag of de kleine banken vanuit ondernemings- en mar- ketingoptiek wel groot genoeg waren. Op dit moment ligt de nadruk op de vraag of de grote bank, als coöperatieve vereniging met zijn verbindingen met de plaatselijke gemeen schap, nog wel voldoende tot zijn recht zal komen. Het is opvallend dat de Rabobank de laatste coöperatie is die in de meeste dorpen nog aanwezig is. Andere coöperaties, die vroeger ook hun vestiging of aanspreekpunt in het dorp hadden, zijn bovenlokaal gaan werken. Wat we in de meeste dorpen ook nog aantref fen zijn plaatselijke afdelingen van de land bouworganisaties. Hun bestaansgrond is de grote onderlinge betrokkenheid van de leden en de gerichtheid op de plaatselijke gemeen schap. Dat geeft mogelijkheden tot effectieve communicatie, onderling en vanuit het plaat selijke naar de centrale organisatie. Een cen trale die de belangen van de leden behartigt, maar ook diensten verleent in de richting van de lokale verenigingen en de leden van deze verenigingen. Er is dus een parallel te trekken tussen de organisatie van de Rabobank en de landbouworganisaties. Ik kom tot deze vaststelling, omdat ik als voor zitter van een landbouworganisatie, de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond, de NCB, bij die organisatie tegen ontwikkelingen oploop die zich ook bij de Rabobankorganisa- tie voordoen. Ook bij de NCB is de conclusie getrokken dat fusies van plaatselijke vereni gingen nodig zijn om de kracht van de organi satie te vergroten. Hiervoor geldt een aantal argumenten, zoals een voldoende groot ledental om invloed te kunnen uitoefenen en verenigingsactiviteiten te kunnen opzetten. Bovendien kan door de schaalvergroting beter worden ingespeeld op de specialisatie van de agrarische bedrijven en de interesses van de leden door activiteiten meer sectorge- wijze aan te pakken. Om de betrokkenheid met de leden te vergroten zijn verder een goede kwaliteit van de dienstverlening en een actualisering daarvan van groot belang. Ook is het duidelijk dat bij dit proces van schaalver groting weliswaar minder maar vooral kwalita tief goede bestuurders wezenlijk zijn. Vorming van bestuurders is dan ook één van de kern taken voor de toekomst. Ook voor de Rabobank kunnen we de vraag stellen: hoe combineer je betrokkenheid van leden en klanten met de onvermijdelijkheid van schaalvergroting? En waar ligt de grens? In 1991 werd in de nota 'Werkgebieden en bankomvang' heel voorzichtig gesproken over een indicatie voor een minimale omvang van 20 medewerkers. Op dit moment wordt eerder gedacht in de richting van het dubbele aantal medewerkers. Kennelijk verschuift de grens in de tijd. Uiteraard blijft een optimale financiële dienstverlening en een passende marktbewerking in de belangrijkste segmen ten een belangrijk uitgangspunt. Maar nemen we dat in acht, dan blijven vanuit het oogpunt van de coöperatieve vereniging de samen hang en het geworteld zijn in de samenleving ter plaatse de meest wezenlijke uitgangspun ten. Dat de bankomvang rond Schiphol of in de regio Rijnmond anders zal uitpakken dan in de Peel of in het Oldambt is overigens vanzelf sprekend. En uiteraard spelen bestaande sociale verbanden een belangrijke rol bij het bepalen van het nieuwe werkgebied na fusie. Net als bij de landbouworganisaties is voor de bepaling van de bankomvang de mogelijk heid tot een goede communicatie met leden en klanten belangrijk, evenals een hoge kwali teit van de dienstverlening en het beschikbaar hebben van goede bestuurders. De conclusie kan niet anders zijn dan dat er grenzen zijn aan de bovenkant van de bankomvang. Een plaatselijke bank met een balanstotaal groter dan 1 miljard gulden zal in de huidige situatie een uitzondering dienen te zijn. De combina tie van groot (Rabobank Nederland) en klein (de plaatselijke bank) blijft ook in de toekomst een sterke coöperatieformule. Ir. AJ. Latijnhouwers plv. voorzitter Raad van Beheer 12

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1995 | | pagina 12