ten voelen. Dan zie je dat 75% die mening is toegedaan. Dat is veelzeggender naar mijn mening. Daaruit spreekt toch een grote bereidheid om aan de betrokkenheid te werken. Ik trek de conclusie dat men er in de praktijk onvoldoende mee uit de voeten kan.' Weinig energie van binnenuit Swinkels onderscheidt een reeks factoren die in de loop der tijd een afname van de ledenbetrokkenheid in de hand hebben gewerkt. Voor een deel zijn ze het gevolg van de voortschrijdende schaalvergroting van de banken. Door het aantrekken van professionele managers van buiten bijvoorbeeld is sterk de nadruk komen te liggen op het bankbedrijf en zijn winstgevendheid. 'Als dat ook nog gepaard gaat met de instroom van nieuw personeel zonder enige coöperatieve feeling', aldus Swinkels, 'dan is het duidelijk dat er weinig energie van binnenuit naar de leden zal worden gegeven ter verhoging van de partici patie.' Voor de beheerscolleges kan een soortgelijk ver haal worden gehouden. Ook daar is veelal een grotere afstand met de leden ontstaan. De oorzaak ligt in de veel indirectere vertegenwoordiging dan vroeger in de coöpe ratief ingestelde agrarische gemeenschappen het geval was. Naast de schaalvergroting van de bank, wijst Swin kels in zijn scriptie verder op sociaal-economische aspec ten als de ontzuiling, het hogere opleidingsniveau en de toenemende individualisering. Het zijn stuk voor stuk factoren die de ledenbetrokkenheid hebben doen afbrok kelen. Niks mee gedaan Zou soms ook niet bewust de weg van de minste weer stand zijn gevolgd? Een actief ledenbestand betekent immers ook ter verantwoording worden geroepen, wor den afgerekend op coöperatieve principes, kortom: 't kan nog weieens lastig zijn. Swinkels beaamt dit: 'Het is voor mij duidelijk dat we het hebben laten liggen. We hebben er jarenlang niks mee gedaan, niks mee willen doen eigenlijk. Dat is jammer, want je ziet tegelijkertijd dat de kracht van de coöperatieve formule onmiskenbaar groot is. In mijn scriptie benadruk ik dat onze banken als bedrijf eigenlijk vanouds een zuivere vorm van 'business units' zijn. Zonder een grote ledenbetrokkenheid aan de verenigingskant is de formule echter wel aan slijtage onderhevig. De business-unit opzet leidt tot een grote regionale doelmatigheid en synergie, ook op sociaal en maatschappelijk terrein, mits niet alleen vanuit de Rabo- bankorganisatie maar eveneens vanuit de leden de gewenste feedback komt.' Dat er binnen de coöperatieve vereniging die het bankbedrijf aanstuurt, een belangrijke rol is weggelegd voor de leden, staat voor Swinkels als een paal boven water: 'Zij moeten de handschoen echter wel oppakken,' stelt hij. 'Leden kunnen op basis van hun kennis van gemeenschapsdoelen richting geven aan de vereniging, zodanig dat zowel de gemeenschap als het bankbedrijf er voordeel van kunnen hebben.' Prikkelen Leden kunnen op diverse wijzen worden geprikkeld om die handschoen op te pakken. Natuurlijk zullen duidelij ke voordelen moeten worden geboden in termen van een absoluut concurrerende prijs, goede produktvoorwaar- den en uitstekende service. Maar daarnaast zal door een goede begeleiding vanuit de bank moeten worden gewerkt aan het ontstaan van een statusverhogend gevoel bij de leden. Als synergetisch effect kunnen dan ook, wat Swinkels in zijn scriptie noemt, 'intrinsieke factoren' zoals betrokkenheid en zelfontplooiing in beeld komen. Daarbij kan hij zich overigens heel goed vinden in de voorgestelde omschrijving van de Rabobank als brede coöperatieve dienstverlener, waarbij het lidmaatschap niet langer gebonden is aan de kredietverlening. Hij wijst erop dat een coöperatieve vereniging, ongeacht het leden tal, altijd een prominente rol aan de leiding zal toeken nen, terwijl een groot deel van de leden altijd een over wegend apathische houding zal aannemen. Dit betekent dat er vanuit de vereniging juist des te harder zal moeten worden gewerkt aan de betrokkenheid van zoveel moge lijk van die leden. Ook een ledenraad is daarbij volgens Swinkels een goede optie. Maar verreweg het belangrijk ste aspect in het vitaliseren van ledenbetrokkenheid is in zijn optiek een goede communicatie. 'Daar staat of valt alles mee', aldus Swinkels. Communicatie absoluut vereist 'Waar we absoluut niet buiten kunnen als we de ledenbe trokkenheid serieus willen vitaliseren, is een goede, con sequente en constante communicatie over de coöperatie en de pluspunten die daaraan vastzitten voor het lid van de bank en de gemeenschap. Uiteindelijk zal die commu nicatie zich natuurlijk ook daarop dienen te richten', ver klaart Swinkels, 'maar allereerst zal die communicatie van binnenuit gedragen moeten worden.' Als het gaat om de manier waarop we dat voor elkaar kunnen krijgen, trekt hij de vergelijking met de grootscheepse en organi satie-omvattende huisstijloperatie. Dan doelt hij met name op het enorme leereffect dat in eerste instantie tij dens zo'n exercitie optreedt bij tienduizenden mensen. Op die interne basis kun je naar buiten toe verder wer ken. 'Op het gebied van de ledenbetrokkenheid ligt daar ook een schone taak voor Rabobank Nederland. De aan gesloten banken moeten m staat worden gesteld zich de coöperatieve pluspunten eigen te maken en deze vervol gens continue in hun communicatie naar de leden te ver werken.' In zijn scriptie zegt Swinkels: 'Alle desbetreffen de gremia moeten geïnfecteerd raken met het virus dat erop gericht is het engagement van de leden te vergroten.' Tot slot van ons gesprek benadrukt hij nog eens dat dit proces veel tijd en energie zal vergen. Wat dat betreft zijn de coöperatieconferenties zeker niet te vroeg gekomen! 11

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1995 | | pagina 11