bank zo zien te functioneren dat daarvan een zo groot mogelijk bereik in het werkgebied het gevolg is. Pas dan mag je zeggen dat je als Rabobank geslaagd bent. Aan het bereik van een coöpera tieve bank moet in mijn ogen veel meer belang worden gehecht dan aan de om vang van het resultaat.' De Winter vult aan: 'Bank spelen kan iedere bank even goed als de Rabobank, daarvoor hoef je niet coöperatief te zijn.' Het woord 'ver trouwen' komt om de hoek kijken: 'Een bestuurder moet het vertrouwen krijgen van zijn achterban, hij moet aanzien in zijn kring genieten en worden geraad pleegd. In de persoon van de bestuurder moet men de eigen bank kunnen her kennen. Specifiek voor de coöperatieve bank is dat ook de directeur voor die rol van de bestuurder naar de leden zal moe ten openstaan.' Opvallend is dat Knaap en De Win ter het er zondermeer over eens zijn dat het de ondernemer ook anno 1994 niet in de eerste plaats begonnen is om die ééntiende procent meer. Beiden zoeken het veel meer in het krijgen van meer waarde in termen van gevoelen, van het je in je bedrijfsactiviteiten gesteund we ten. 'Saamhorigheid is op meer geba seerd dan op louter financieel-economi sche overwegingen', zegt Knaap. 'We moeten het niet zozeer zoeken in mate riële waarden, maar meer in solidari teit.' Het accent wordt door beide he ren, ook onder verwijzing naar de onlangs opgestelde Signatuur van de Rabobank, niet gelegd op de zakelijke berekening door de ondernemer van wat het lidmaatschap hem nu precies op brengt; het accent ligt veel meer op de plaatselijke beleving van het coöperatie ve idee. HARDE KERN De Winter en Knaap zien duidelijk een spanningsveld tussen de betrokken heid van de leden en de omvang van de bank. 'Vroeger, ook nog toen wij be gonnen, waren de ledenaantallen te overzien', vertelt De Winter, 'de ge meenschappen waren nog vrij hecht. Iedereen kende elkaar. Door de sterke uitbreiding van de ledenaantallen is die onderlinge band verzwakt. Ik ben van mening dat je je als bank moet richten op een harde kern van leden, die zich verbonden voelen met de coöperatie. Bij mijn bank hebben we het ledenbestand bewust geschoond. Toen hebben we rond de 400 leden overgehouden. Op de algemene vergadering komen er altijd een dikke 100. Jonge ondernemers, die de bank weet te binden door de verga dering voor hen relevante inhoud te ge ven. Het is ontzettend belangrijk met name die jongeren goed op te vangen, anders raak je ze onherroepelijk kwijt.' De Winter wijst nogmaals op de rol van partner die de bank door middel van het bestuur en het relatiebeheer moet zien waar te maken. Knaap gaat nog een stap je verder. Als het aan hem ligt, gaat het verplichte lidmaatschap tot het verleden behoren: 'Ik zie niets in het verplichte, geforceerde karakter van ons lidmaat schap. We moeten volgens mij toe naar een kleine kring van enthousiaste, be wuste en betrokken leden. Op vrijw illi ge basis wel te verstaan. We zullen de coöperatieve vorm moeten aanpassen aan de huidige tijd en tegelijkertijd het 'elkaar kennen' van weleer er weer in te rug zien te brengen. Het samen in de weer zijn voor de gemeenschap zal naar mijn smaak altijd blijven aanspreken, ook in tijden dat het individualisme hoogtij lijkt te vieren.' Duidelijk mag zijn dat tegen deze achtergrond bepaalde ontwikkelingen op het gebied van fusies de twee oud- bestuurders enige zorg baren. De Winter: 'We moeten daarbij niet doorschieten. De kans is zeker aanwezig dat te grote banken, die toch redelijk autonoom zijn, onderling gaan concurreren in eikaars werkgebieden. Het eind raakt dan zoek. De bestuurbaarheid door de beheers colleges vermindert, want de lijnen met de achterban worden hoe dan ook te lang. Bovendien bemoeilijkt een derge lijke schaalgrootte de betrokkenheid van de leden bij hun bank. We moeten niet uit het oog verliezen dat een fusie ook v an onderaf moet kunnen groeien en moet kunnen worden gedragen.' Knaap formuleert het kort en bondig: 'Banken worden nu soms al zo groot dat ik me af vraag hoe je daar met alle goede wil nog een coöperatie onder kunt zetten.' BEVLOGENHEID Knaap en De Winter. Twee mannen die begaan zijn met het lot van de co operatieve Rabobank. Ondanks hun totaal verschillende achtergrond, en ondanks het feit dat ze elkaar nooit eerder in een discussie ontmoetten, blijkt hun denken over de coöperatie toch duidelijk onder één noemer te vangen. De noemer van de ondernemende mens en w at die no dig heeft om zichzelf en zijn omgeving te kunnen ontwikkelen: het vertrouwen van zijn bank en het vertrouwen in zijn bank, beide als uitvloeisel van de band op coöperatieve leest met andere mede ondernemende mensen. De Winter (73), afkomstig uit een werkmansgezin in De Zilk, stootte als jongeman twee keer zijn neus bij banken voordat hij als 'bollenkw ekertje'zoals hij het uitdrukt, uiteindelijk dankzij de toenmalige Raiffeisenbank van start kon. 'Op basis van het vertrouwen dat ik kreeg, niet meer en niet minder', zegt hij ook nu niet zonder emotie. Dat de coöperatieve bank daarna bij hem niet meer stuk kon blijkt uit zijn lange, in drukwekkende loopbaan als bestuurder. Knaap (70) heeft een ander verhaal, maar met dezelfde uitkomst. Hij stapte als boerenzoon in de voetsporen van zijn vader, die als bestuurder bij de plaatse lijke Rabobank in Raamsdonkveer be trokken was. 'Zo ging dat toen dikwijls, van vader op zoon', zegt hij terugkij kend, 'ik zat ook wel verlegen om een bank, maar ik had 'm eigenlijk al. Ik ben wat je noemt 'erin gerold', maar dat ge organiseerde vertrouwen tussen onder nemende mensen sprak en spreekt me nog altijd sterk aan.' Ook zijn verdien sten v oor de Rabobankorganisatie getui gen van de bevlogenheid die vaak zo ka rakteristiek is voor Rabomcnsen. Op hun beurt zijn zij karakteristiek voor de coöperatieve bank. Zonder zal het niet gaan. BankékBestuurder Special Coöperatiediscussie 1994 5

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1994 | | pagina 15