Gastopinie De laatste tijd groeit de aandacht voor het goed functioneren van mark ten. Op veel terreinen bestaat over heidsregelgeving die op het spel van vraag en aanbod inwerkt. Aan het eind van de jaren zeventig werd voor de ge volgen daarvan aandacht gevraagd, vooral in het perspectief van de regel druk die daarvan voor burger en on derneming uitgaat. Met name het VNO maakte zich sterk voor het toetsen van bestaande en nieuwe regelgeving op de effecten daarvan voor het bedrijfsle ven. Gevolg was en is dat terughou dendheid met regelgeving een vast uit gangspunt is geworden bij de beoorde ling van de opportuniteit, maar ook de inrichting van de wetgeving. Voorstel len van wet ondergaan een deregule- ringstoets. Het instituut van de bedrijfs- effectrapportage vond ingang. Gaandeweg zijn twee andere over wegingen mede van betekenis gewor den. In de eerste plaats brak het besef door dat regelgeving niet alleen betrek kelijk zware lasten kan leggen op het bedrijfsleven, maar ook aanzienlijke uitvoeringslasten legt op de overheids organisatie en de rechterlijke macht. Zeker in een tijd waarin om een keur van redenen gepleit wordt voor een terughoudende opstelling van de overheid, wint deze overweging aan gewicht. In de tweede plaats en nauw met het voorgaande verbonden is er een realistischer zicht ontstaan op de mo gelijkheden van de wetgever om maat schappelijke ontwikkelingen te sturen. De uitvoerbaarheid van regels is een belangrijk toetspunt, maar meer alge meen is de vraag of regelgeving als voorgesteld wel aansluit op de maat schappelijke werkelijkheid, aan de orde. De geïnteresseerde lezer wordt verwezen naar het boeiende document van het ministerie van Justitie, ge naamd Zicht op wetgeving. Terecht wordt aan de zorg over overheidsregels nog een aandachts- mr. W. de Boer punt toegevoegd, namelijk of op de markt waar de betrokken regels hun rol moeten spelen, geen nodeloze concur- rentiebeperking ontstaat. Dit wordt nog versterkt door het feit dat de werking van het EG-Verdrag steeds voelbaar der wordt in de nationale economieën. Daarbij gaat het uiteraard om de con currentieregels in het verdrag die de Europese Commissie grote bevoegd heden toekennen, waarmee reeds me nige Nederlandse onderneming in aanraking is gekomen. Evenzeer ech ter gaat het om de centrale beginselen van het verdrag als non-discriminatie en vrijheid van dienstverlening. Op ba sis van haar bevoegdheden heeft de Commissie reeds zeer belangrijke ini tiatieven genomen op traditioneel vaak betrekkelijk zwaar gereguleerde terrei nen als omroep, luchtvaart, vervoer, energie of telecommunicatie. Gelukkig zijn het echter niet alleen door Brussel afgedwongen overtuigin gen die in de nationale discussies een rol spelen. De resultaten die op ver schillende gereguleerde deelmarkten zijn geboekt, bieden kennelijk niet steeds de resultaten die gewenst zijn. Bij de overwegingen bijvoorbeeld die rond het plan-Simons spelpn, behoort de noodzaak om op de markt voor de gezondheidszorg concurrentie te ver groten. De afschaffing van het struc tuurbeleid voor banken en verzeke raars kan ook zo worden gezien. Gere de twijfel is ontstaan of de structuur van de arbeidsmarkt geen elementen bevat die het samenkomen van vraag en aanbod nodeloos bemoeilijken. Mi nimumprijzenstelsels voor brood, melk en suiker zijn of worden afgeschaft. Concurrentie op het terrein van mobie le communicatie wordt mogelijk ge maakt. Een willekeurige greep, gemak kelijk te verruimen, uit voorbeelden waarin de wens om de marktwerking te versterken tenminste één van de mo tieven was. Een bijzondere categorie van regel geving in dit verband is die waarin de kwaliteit van de beroepsuitoefening het sleutelwoord is. Voor bepaalde hande lingen in het maatschappelijk verkeer vindt men dat waarborgen geboden moeten zijn. Een voorbeeld is de inte griteit van de registers van onroerend goed. Het belang daarvan kan worden geïllustreerd met berichten uit het voormalige Oost-Duitsland. waar naar het schijnt een volledige chaos heerste over de eigendomsverhoudingen. Bij ons worden die waarborgen gevonden door bepaalde handelingen tot het ab solute monopolie van de notaris te ver klaren. Een vergelijkbaar voorbeeld speelt rond de certificering van jaarre keningen van ondernemingen en de rol van de accountant. Hoe groot de betrokken publieke belangen ook zijn -en die erken ik vol mondig- toch is het voortdurend nodig om ervoor te waken dat de grenzen van de betrokken monopolies en ande re concurrentiebeperkende regels niet te ver uitdijen. Een probleem bij derge lijke discussies is overigens het erva ringsfeit dat de aanbodzijde daarbij op politiek niveau goed in staat is zijn ge luid te laten horen, maar dat de vraag zijde slechts zelden een net zo sterke lobby heeft. De argumenten die kunnen worden ingebracht tegen concurrentiebeper- king door overheidsregulering gelden mutatis mutandis ook voor beperkin gen die ondernemingen of groepen on dernemingen zelf tot stand brengen. In mei 1991 heeft staatssecretaris Van Rooij een brief geschreven aan de Tweede Kamer waarin zij vergaande voornemens ontvouwt over het te voe ren kartelbeleid. Highlights daaruit zijn vooral de invoering van een verbod van horizontale prijsafspraken (met be langrijke uitzonderingen daarop ten be hoeve van het MKB) en een voorne men te komen tot een verbod van marktverdelingsafspraken. Bij een vol gende gelegenheid wat uitgebreider daarover. De auteur is directeur-generaal van Diensten, Midden- en Kleinbedrijf en Ordening van het Ministerie van Economische Zaken. Bijdragen in deze rubriek verwoorden de visie van de auteur en hoeven dus niet het stand punt weer te geven van de Rabobank- organisatie. 19 Rabobank 12/91

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1991 | | pagina 19