De laatste tijd is het fenomeen land
bouwcoöperatie nogal in discussie ge
komen. Vanuit allerlei invalshoeken
wordt de vraag opgeworpen of deze
samenwerkingsvorm tussen zelfstandi
ge ondernemers in de huidige tijd nog
wel kan functioneren. Economische en
maatschappelijke ontwikkelingen zet
ten de coöperatieve onderneming, zo
als we die de laatste decennia gekend
hebben, onder druk. Genoemd worden
in dit verband vaak: de noodzaak tot
schaalvergroting en internationalisatie,
de daaruit voortvloeiende grote
financieringsbehoefte en de verminde
rende solidariteit als gevolg van de ook
in kringen van agrarische ondernemers
optredende individualisering. Sommi
gen. vooral degenen die een nogal
nostalgisch beeld van de coöperatie
hanteren, menen dat deze verschijnse
len het einde van het coöperatief on
dernemen inluiden. Ik ben het met die
opvatting oneens en zal in het kort pro
beren uit te leggen waarom.
De coöperatie moeten we allereerst
zien als een instrument dat zelfstandi
ge ondernemers behulpzaam is bij het
ontwikkelen van het eigen bedrijf en
daarmee van de inkomensmogelijk
heden. De economische kern van de
coöperatie is gelegen in het via samen
werking venverven van een zodanige
positie -zeg maar macht- in de markt
dat het mogelijk wordt de uitkomst van
het marktproces te beïnvloeden ten
gunste van de leden. Het economisch
voordeel van de samenwerking is dan
gelegen in een hogere opbrengst voor
de produkten, of lagere kosten voor be
drijfsmiddelen dan de leden bij afzon
derlijk opereren op de markt verkregen
zouden hebben. Essentieel in deze be
nadering is dat de samenwerking op
zodanige schaal plaatsvindt dat een
reële invloed op de marktverhoudingen
kan worden uitgeoefend.
De omvang van de markt waarop
geopereerd wordt en de aard van de
concurrentie hebben dus -en moeten
dat ook- consequenties voor de schaal
en aard van de activiteiten in coöpera
ties. In de geschiedenis is dat ook te
rug te vinden. Coöperaties zijn geleide
lijk meegegroeid met de omvang en
aard van de markten waarop ze opere
ren. Eerst waren ze veelal lokaal van
aard, later regionaal en thans is er in
veel gevallen sprake van een door
groei naar nog grotere eenheden.
Daarmee wordt gereageerd op de in
ternationalisatie van markten en de
noodzaak een groot draagvlak te heb
ben voor kennis-intensieve produktont-
wikkeling.
In dit licht doet het argument van de
critici dat de coöperatie op deze wijze
weggroeit van zijn leden, merkwaardig
aan. Door zich te organiseren op een
schaal en een wijze die past in de hui
dige marktverhoudingen, verwerft de
coöperatie de mogelijkheid ook in de
toekomst economisch voordeel voor de
leden te behalen. Juist door dat te
doen blijft ze trouw aan haar doelstel
ling en opdracht. Het spreekt vanzelf
dat bij de grotere schaal ook bijpassen
de mogelijkheden voor informatie en in
spraak van de leden horen. Dat punt
vereist in de bewegingen die gaande
zijn, ongetwijfeld nog veel aandacht.
Zo goed als het nodig is de ontwik
kelingen in de markt vanuit coöperatief
perspectief goed te begrijpen, zo is het
evenzeer van belang de consequen
ties van emancipatie en individualise
ring te doorzien. Maatschappelijk
gezien is de coöperatie een van die
organisatievormen waarmee een col
lectieve aanpak van sociale problemen
mogelijk werd. De vakbeweging is een
andere. Relatief onmondige mensen
werden collectief georganiseerd en
door een voorhoede geleid. Zeker aan
vankelijk vormden onderlinge verbon
denheid, solidariteit en volgzaamheid
het cement in deze organisaties. Het
collectief domineerde het individu.
Dat veranderde naarmate het wel
vaartspeil steeg, mensen emancipeer
den en meer nadruk gingen leggen op
de eigen individuele positie. Dit is een
van de meest fundamentele ontwikke
lingen waarmee de samenleving thans
te maken heeft. Ook de coöperatie kan
zich daar niet aan onttrekken. We zien
dan ook dat de verhoudingen binnen
de coöperatie zich individualiseren. De
tendens is dat leden willen worden af
gerekend conform hun individuele aan
deel in de kosten en opbrengsten van
de samenwerking. Dat uit zich in feno
menen als kwantumkortingen en
-toeslagen èn -in ons geval- in tariefdif
ferentiatie voor leningen en kredieten.
Dezelfde tendens doet zich voor bij
de financiering van de landbouwco
öperatie. Men wil de individuele bijdra
ge zichtbaar gemaakt zien en ook
overdraagbaar. Zeker daar waar van
leden additionele bijdragen in de finan
ciering van de coöperatie gevraagd
worden, zal deze vorm steeds vaker
gebruikt worden.
Schaalvergroting en een zekere in
dividualisering van de verhoudingen in
coöperaties zijn een logisch uitvloeisel
van de economische en maatschappe
lijke ontwikkelingen die zich thans
voordoen. In tegenstelling tot wat soms
gedacht wordt, luiden deze verschijn
selen niet het einde van de coöperatie
in. Het zijn juist vormen van op conti
nuïteit gerichte aanpassing aan nieuwe
omstandigheden.
De toekomst van de coöperatieve
ondernemingsvorm zou pas in gevaar
komen als het niet langer mogelijk zou
blijken via samenwerking de economi
sche positie van de leden te verster
ken. Daar ziet het bij lange na nog niet
naar uit. De komende gedeeltelijke te
rugtrekking van de Europese overheid
uit de landbouwmarkten doet eerder
het tegendeel verwachten. Individuele
agrarische producenten blijven, zeker
in die minder gereguleerde markten,
een kwetsbare positie innemen. Ik zie
dan ook nog een belangrijke rol weg
gelegd voor eigentijds gestructureerde
coöperaties.
Wijffels
16 Rabobank 12/91