Interview
reel slecht wordt, onze financierings
functie blijven vervullen.
Als individuele leden buiten hun
schuld in financiële moeilijkheden ko
men, dan is onze eerste gedachte niet
hoe we er als bank het beste vanaf
kunnen komen. Op basis van onze
missie zijn wij verplicht ons te verplaat
sen in de huid van het lid; als er voor
hem nog enig perspectief is, moeten
wij dat ondersteunen. En als er echt
geen toekomst is, moeten we tot een
voor alle betrokkenen zo acceptabel
mogelijke afwikkeling komen.'
Van den Broek laat er geen misver
stand over bestaan dat deze missie
niet mag worden uitgelegd als 'de co-
operatieve wereld springt automatisch
bij als er iets ernstigs aan de hand is.
Men kent van de Rabobank de grote
reserves in absolute bedragen en weet
niet dat die reserves gebaseerd zijn op
eisen die de Nederlandsche Bank stelt
voor een gezonde uitoefening van de
bankfunctie.
Vooral in de agrarische wereld wijst
men erop dat die reserves voor een
deel aan de agrariërs te danken zijn.
En vervolgens vindt men dat dat geld
moet worden gebruikt voor alle zaken
waarbij collectiviteiten van agrariërs
schade oplopen. Dat kan natuurlijk
niet, want als wij daarvoor onze reser
ves beschikbaar zouden stellen, dan is
er al snel geen krachtige Rabobank
meer. Dan kunnen wij onze coöperatie
ve financieringsfunctie niet meer ver
vullen. Vanuit de emoties zijn zulke re
acties wel te begrijpen, maar ze zijn
niet reëel.'
Coöperatieve
financieringstarieven
Heel direct is het coöperatieve ka
rakter van invloed op de financierings
tarieven voor leden-ondernemers. 'Ons
coöperatieve produkt is de variabel
rentende lening en voor dat produkt
moet de rente zo laag mogelijk zijn. In
het verleden waren we ons dat mis
schien niet zo bewust, maar het is
steeds meer gaan leven. In de rente
adviezen die Rabobank Nederland
geeft aan de aangesloten banken, is
het zo laag mogelijk houden van dit ta
rief een uitgangspunt. En je ziet dat de
lokale banken daar vaak nog weer
naar beneden toe van afwijken, zodat
het voor de ondernemer nog gunstiger
wordt.'
Pratend over de variabel rentende
lening merkt Van den Broek op: 'Dat
produkt zie je eigenlijk alleen maar bij
ons. Je kunt dat ook uitsluitend verko
pen als je afnemers een zeer groot
vertrouwen in je hebben. Want als
bank kunnen we te allen tijde die rente
wijzigen. En dan hebben we het over
grote, langdurige leningen. Als men
dat accepteert, geniet je een groot ver
trouwen. Dat is eigenlijk inherent aan
de verhouding van een lid ten opzichte
van de coöperatie.'
Volgens Van den Broek vervult de
Rabobank met haar coöperatieve ta
riefstelling een horzelfunctie in de Ne
derlandse bankwereld. 'Als wij er niet
zouden zijn, dan zouden de commer
ciële instellingen voor de kleinere on
dernemers makkelijker tot tarieven ko
men die hoger zijn dan strikt noodza
kelijk. Uit onderzoeken is ook gebleken
dat de rente in landen zonder een ster
ke coöperatieve bank soms aanzienlijk
hoger ligt.'
Het voorgaande betekent overigens
niet dat de Rabobank in iedere indivi
duele situatie de goedkoopste is. 'Wij
hebben 90% van de agrarische markt
en zo'n 40% van het midden- en klein
bedrijf. We hebben daar gigantische
bedragen uitstaan aan leningen en
kredieten en alleen al daarom moeten
we proberen lijn te brengen in onze ta
rieven. Niet iedereen betaalt dezelfde
rente, maar we differentiëren wel op
basis van objectieve criteria, die voor
iedereen in gelijke mate gelden. Een
commerciële instelling kan, als ze dat
wil, natuurlijk altijd onder onze tarieven
doorgaan. Voor een bank die niet zulke
grote marktaandelen heeft, is het ook
heel gemakkelijk om hier en daar eens
in te breken.
Van diverse kanten poogt men bij
voorbeeld al jaren een aanval te doen
op onze sterke positie in de agrarische
sector. Dat doet men onder andere
door kerngezonde bedrijven interes
sante tarieven aan te bieden. Maar
daar zetten wij tegenover dat wij voor
die agrarische ondernemer toch de
bank zijn met de meeste know how,
dat wij ons ook bij structurele proble
men niet uit die sector zullen terugtrek
ken en dat wij bij individuele proble
men zo lang mogelijk achter de onder
nemer zullen blijven staan. En wij pre
tenderen ook dat bij ons de tarieven op
de langere termijn gunstig zijn.'
Particulieren merken het ook
Leden-ondernemers vormen de pri
maire doelgroep voor de kredietcoöpe
ratie. Maar betekent dat ook dat parti
culiere cliënten niets merken van het
coöperatieve karakter? 'Zeker niet', re
ageert hoofddirectielid Van den Broek
zonder enige aarzeling. 'Daar zijn een
paar dingen over te zeggen. Dat wij
bedrijfsfinancieringen aanmerken als
hèt coöperatieve produkt, ontslaat ons
niet van de verplichting om ook voor
andere produkten concurrerende tarie
ven te voeren. Dat moet om onze
marktaandelen op peil te houden en
dat is weer nodig om onze coöperatie
ve functie te kunnen blijven vervullen.
Dus ook de particulier mag erop reke
nen dat wij een grote inspanning zullen
leveren om tenminste marktconforme
en concurrerende tarieven te realise
ren. Wij hebben niet voor niets zo'n
sterke positie in de particulierenmarkt,
bijvoorbeeld voor sparen en woning
hypotheken.
Een tweede aspect is dat wij door
onze identiteit extern georiënteerd zijn.
Wij zijn gehouden het belang van onze
leden voorop te stellen. Dat geeft bij
onze banken een houding die anders
is dan een primair op winst gerichte
opstelling. Een houding die erop ge
richt is dat je er als bank bent voor die
ander. Dat moet de particuliere cliënt
merken in zijn verhouding met de
bank. Kortom, een echte betrokken
heid met onze leden en cliënten.'
Een coöperatieve bank onder
scheidt zich op vele manieren van an
ders gestructureerde financiële instel
lingen. Zo kwam in dit artikel nog niet
de maatschappelijke betrokkenheid
aan de orde, die zich bijvoorbeeld uit in
bijdragen aan sociale en culturele or
ganisaties en in steunverlening aan
economische projecten die voor groe
pen leden van belang zijn.
Wezenskenmerk van de coöperatie
ve bank is verder de lokale gebonden
heid. Via een uitgebreid distributienet
is de Rabobank ook in kleinere plaat
sen vertegenwoordigd. Van den Broek
is niet bang dat de huidige fusieten
dens van plaatselijke banken deze lo
kale gebondenheid onder druk zet.
'Uitgangspunt was en is dat iedere
plaatselijke gemeenschap zoveel mo
gelijk zijn eigen Rabobank moet heb
ben. Maar anderzijds vereisen ontwik
kelingen als complexiteit van de
dienstverlening en automatisering dat
de banken een bepaalde minimum-
omvang hebben. De ondergrens ligt nu
hoger dan vroeger en zal over tien jaar
nog wel hoger liggen. Waar een eigen
Rabobank niet langer haalbaar is, be
tekent dit overigens niet dat de binding
met die gemeenschap verdwijnt. Vaak
blijft er nog een bijkantoor en zit er in
het bestuur van de fusiebank een ver
tegenwoordiger uit die plaats.'
RC
19 Rabobank 11/91