Gastopinie
Ondernemers in het midden- en
kleinbedrijf ontlenen hun kracht aan
het directe contact met de markt. Re
ageren op signalen uit de omgeving
kan snel, juist door de beperkte om
vang van de organisatie en de per
soonlijke rol van de ondernemer. Daar
staat tegenover dat zij in eigen huis
minder middelen beschikbaar hebben
om de veelheid van factoren die voor
hun onderneming van belang zijn te
volgen: zij zijn sterker dan grote on
dernemingen afhankelijk van externe
kennis. De accountant, de leveran
cier, de bankier, de vrienden en ken
nissen spelen daarbij een belangrijke
rol. Maar ook de brancheverenigin
gen, inkoopverenigingen of onderne
mersorganisaties zijn veelgebruikte
bronnen van informatie. En vanzelf
sprekend zijn ook de particuliere ad
viesbureaus actief op deze markt.
Sinds lang zijn er echter ook insti
tuten in de publieke sfeer werkzaam
die hun bijdrage leveren aan de infor
matievoorziening van de onderne
mers in het MKB. Kamers van Koop
handel, de Instituten voor het Midden-
en Kleinbedrijf, de Innovatiecentra
(die in zekere zin het werk van de
vroegere Rijksnijverheidsdienst voort
zetten) en de adviesdiensten van
KNOV en NCOV hebben hun taak
voorat op het gebied van de algeme
ne oriëntatie en het doorverwijzen
naar meer gespecialiseerde bronnen
van kennis. In de loop der tijd is er
een stelsel ontstaan van betrekkelijk
fijnmazige, sterk gedecentraliseerde
informatiepunten. Het is zaak dat
deze non-profit organisaties een kwa
litatief goed aanbod aan de markt
doen en daarbij het functioneren van
de commerciële markt voor informa
tievoorziening niet verstoren. Maar
vooral is het wenselijk dat de dienst
verlening uitgaat van de behoefte van
ondernemers. En één van die behoef
ten is dat men niet voor elke aparte
kwestie naar een ander adres moet.
mr. W. de Boer
Met andere woorden: de eerste op
vang dient een integraal informatie
pakket te bieden.
Ziedaar de doelstelling die ten
grondslag ligt aan de zogenaamde
Ondernemingshuizen-gedachte die
door het Ministerie van Economische
Zaken is gelanceerd. Degenen die de
discussie over de inrichting van het
voorlichtings- en adviesinstrumenta
rium hebben gevolgd, weten dat in de
jaren tachtig ingewikkelde, vaak poli
tieke discussies zijn gevoerd over de
meest wenselijke vormgeving daar
van; discussies die niet zelden mede
beïnvloed werden door de particuliere
belangen van de betrokken organisa
ties. Zij weten ook dat vanuit Den
Haag dicteren hoe het zou moeten,
weinig kansrijk is. Derhalve heeft het
departement ervoor gekozen een pro
ces van onderen af, in de verschillen
de regio's, te stimuleren, door zich be
reid te tonen enige proefprojecten met
Ondernemingshuizen mogelijk te ma
ken. Deze maand maakt minister An-
driessen bekend welke regio 's zijn uit
gekozen, uit de gebieden die zich
daarvoor hebben ingeschreven.
Ondernemingshuizen schieten als
paddestoelen uit de grond; althans,
op steeds meer gevels van Kamers
van Koophandel prijkt -soms wat pre
matuur- deze naam. Een aantal voort
varende Kamers van Koophandel
heeft duidelijk prioriteit gegeven aan
een (al dan niet beperkte) fysieke
bundeling van voorlichtings- en ad
viesinstanties op één punt in de regio.
Mogelijk heeft de EZ-nota 'Op weg
naar een Ondernemingshuizenmodel'
daartoe mede aanleiding gegeven.
Het belangrijkste trefwoord, zo werd
mij duidelijk na gesprekken met de
betrokken organisaties, is bundeling
van krachten, samenwerking per re
gio'. Fysieke bundeling (onder-één
dak) kan daarbij natuurlijk een zeer
gunstige omstandigheid zijn om die
samenwerking van de grond te laten
komen.
Wat nu staat te gebeuren is dat
met EZ-subsidie voor professionele
begeleiding wordt geëxperimenteerd
met vormen van samenwerking in de
voorlichting en advisering aan het
MKB per regio. De regio moet daarbij
zelf bepalen welk jasje het beste past.
In deze proefprojecten moet de sa
menwerking minimaal gedragen wor
den door Kamer van Koophandel, In
stituut voor het Midden- en Kleinbe
drijf en Innovatiecentrum. Maar ik
juich het natuurlijk van harte toe wan
neer de samenwerking zich ook uit
strekt tot branche-organisaties, die
door hun specifieke kennis een toege
voegde waarde kunnen hebben bij de
benadering van ondernemers. Ik ge
loof dat de regionale aanpak en de
branche-aanpak elkaar kunnen aan
vullen en versterken.
Wat ik hoop en verwacht is, dat er
van deze projecten stimulansen uit
gaan naar andere regio 's en andere
voorlichtings- en adviesorganisaties,
dat er lessen uit te trekken zijn en dat
door deze samenwerking de toegan
kelijkheid en de kwaliteit van het voor
lichtings- en adviesinstrumentarium in
Nederland voor de ondernemer uitein
delijk wordt vergroot.
Nederland beschikt, in vergelijking
met veel andere landen, over een
goed ontwikkeld netwerk van informa
tieverschaffers. Misschien is het in de
loop van de tijd wel te complex en te
onsamenhangend geworden. Het lijkt
mij alleszins mogelijk om in samen
spraak tussen georganiseerd bedrijfs
leven en de regionale en nationale
overheid te komen tot een geleidelijke
aanpassing die de bescheiden, maar
belangrijke plaats van dat netwerk in
de informatievoorziening van de MKB-
ondernemer recht doet. Het Onderne-
mingshuisproject is dan ook meer te
zien als een proces dan als het ma
ken van een vaststaand produkt.
De auteur is directeur-generaal van
Diensten. Midden- en Kleinbedrijf
en Ordening van het Ministerie van
Economische Zaken. Bijdragen in
deze rubriek verwoorden de visie
van de auteur en hoeven dus niet
het standpunt weer te geven van de
Rabobankorganisatie.
11 Rabobank 9/91