Ondanks een sterke
veroudering van in
frastructuur en be
drijfsmiddelen stag
neert de invoer van in-
vesteri ngsgoederen.
Gezien de inzet die nodig is om
deze ex-planeconomieën om te bou
wen tot volwassen markteconomieën,
zou men eerder een importgroei van
investeringsgoederen verwachten en
hopen. Immers, door kapitaalgoederen
te installeren zullen de nieuwe markt
economieën concurrerende produkten
voor de wereldmarkt kunnen produce
ren. Met de opbrengsten hiervan kun
nen de burgers goederen en diensten
in het buitenland kopen (dat laatste
zou ook voor het Nederlandse bedrijfs
leven interessant kunnen zijn). Hoewel
het nu nog te vroeg is voor definitieve
conclusies, kan de vrees bewaarheid
worden dat men in Hongarije en zeker
Polen nu vooral bezig is met potverte
ren totdat de bodem van de harde-va-
lutakassen is bereikt.
Ook uit de investeringscijfers kan
men helaas niet opmaken dat er spra
ke is van economisch optimisme onder
de nieuwe ondernemers in Oost-Euro
pa. Overigens is het begrijpelijk dat
deze onervaren ondernemers bang
zijn hun kleine kapitaal in de waag
schaal te stellen in een omgeving
waarin politiek en economisch van al
les overhoop wordt gehaald. En net zo
begrijpelijk is het dat de buitenlandse
investeerders, ondanks het enorme
winstpotentieel, zeer terughoudend
zijn. Of om de president van de Neder-
landsche Bank te citeren: 'Onzeker
heid is de vijand van het nemen van
beslissingen'.
Deze treffende constatering heeft
veel voorstanders van een radicale
economische verandering in Oost-
Europa ervan doordrongen dat de
gang naar 'meer markt' paradoxaal ge
noeg moet lopen via 'nog meer over
heid'. Uit die hoek moet namelijk de
Westerse miljardensteun komen voor
de opbouw van een infrastructuur, voor
investeringsgaranties voor Westerse
ondernemers, voor opleiding van ma
nagers, boekhouders, bankiers e.d. Al
leen op die manier kan de drempel van
begrijpelijke angst onder ondernemers
in Oost en West voor een debacle bui
ten hun eigen directe schuld worden
weggenomen.
Vrije keuze handelspartners
Na het verdwijnen van het ijzeren
gordijn werd veel gerept over de enor
me markt die zich opende in Oost-
Europa. Maar onduidelijk bleef hoe
groot die markt wel was en in hoeverre
Nederland daarvan een graantje zou
kunnen meepikken. Een methode om
het potentiële belang van Oost-Europa
en de Sovjetunie voor Nederland te
kwantificeren, is een exercitie in
'tegendraadse geschiedschrijving'. Het
gaat daarbij in de eerste plaats om be
antwoording van de vraag met welke
partners de Oosteuropese landen han
del zouden drijven als ze in hun keu
zen net zo vrij zouden zijn geweest als
bijvoorbeeld Spanje, Portugal, Ierland
en Griekenland.
In grafiek 2 is reeds getoond dat
Oost-Europa en de Sovjetunie in de
periode 1920-1935 belangrijke han
delspartners van Nederland waren.
Handelsstatistieken van de Volkeren
bond (de voorloper van de Verenigde
Naties) geven aan dat in 1928 2% van
de Oosteuropese uitvoer naar Neder
land ging (voor de Sovjetunie was dat
toen 2,3%). Met behulp van ingewik
kelde rekentechnieken is berekend
hoe onder 'vrije omstandigheden' han
delspatroon en -waarde voor de Oost
europese landen en de Sovjetunie zich
zouden hebben ontwikkeld.
Deze berekeningen leiden tot de
conclusie dat alleen al het herstel van
een 'normaal' handelspatroon er voor
de Oosteuropese landen toe zou lei
den dat de belangstelling voor Neder
land als leverancier en als afzetmarkt
verdubbelt ten opzichte van het niveau
van 1990. In mindere mate geldt dit
voor de Sovjetunie, maar een
intensivering van de wederzijdse han
del zou ook met dit reuzenland voor de
hand liggen.
Nog intensiever kunnen de handels
relaties worden als de Oosteuropese
landen niet alleen vrij en marktconform
hun handelspartners mogen kiezen,
maar als ze ook nog in inkomen (per
hoofd van de bevolking) op een met
West-Europa vergelijkbaar niveau ge
raken. Als het al zo ver komt, dan is
dat verre toekomstmuziek (voor het
jaar 2020 of 2030?). Maar het 'tegen
draadse' gedachtenexperiment geeft
aan dat zowel de Oosteuropese lan
den als de Sovjetunie circa 3% van
hun totale handel met Nederland zou
den gaan drijven.
Handel verviervoudigd?
Maar wat betekenen deze resulta
ten nu voor de mate waarin de Neder
landse handel zich zal wijzigen in het
voordeel van Oost-Europa/de Sovjet
unie? Om dat te weten te komen, ma
ken we gebruik van de berekeningen
die -zoals hiervoor beschreven- vanuit
de Oosteuropese invalshoek werden
gemaakt. Voorts is een voorzichtige
schatting gemaakt van de in- en uit
voergroei van Nederland in de komen
de decennia.
Hiervoor is al aangegeven dat de
handel met Oost-Europa in 1990 be
perkt bleef tot 1,6% van de totale Ne
derlandse export, respectievelijk 2,3%
van onze import. Indien de economi
sche ontwikkelingen in deze landen
mee zitten en er een liberaal handels
klimaat zal blijven, zou nog in de jaren
negentig de Nederlandse uitvoer voor
4% op Oost-Europa en voor nog eens
1,3% op de Sovjetunie kunnen worden
gericht. Qua invoer zou eveneens een
grondige verlegging van de stromen
kunnen plaatsvinden: meer dan een
verdubbeling van het belang van Oost
Europa (tot 5,2 zou volgens deze
berekeningen binnen handbereik lig
gen.
Maar dat is nog niet alles. Immers,
indien de Oosteuropese landen en de
Vervolg op pagina 30