o ■■■-- 1
1 1
30 j
20 J
lZI
Feiten en cijfers
Monitor extra
Sinds het eind van de jaren vijftig is
het aandeel van de agrarische sector
in de totale werkgelegenheid sterk af
genomen. Was in 1960 nog bijna 10%
van de Nederlandse bevolking werk
zaam in de landbouw, in 1980 was dit
teruggelopen tot minder dan 5%. Uit
een vergelijking met andere EG-lan-
den blijkt de werkgelegenheid in de
Nederlandse landbouw tot de laagste
van de EG te behoren. Alleen in het
Verenigd Koninkrijk is van oudsher een
nog kleiner deel van de bevolking
werkzaam in deze sector. In Zuideuro-
pese landen en ook in Ierland ligt dit
percentage aanmerkelijk hoger. In de
jaren tachtig trad min of meer een sta
bilisatie op.
4 In de agrarische werkgelegenheid
liep de inbreng van niet-gezinsarbeid
geleidelijk terug van circa 17,5% in
1950 naar een minimum van nog geen
11,5% rond 1970. Daarna nam het
aandeel van niet-gezinsarbeid weer
geleidelijk toe tot 17%, met name door
dat het aantal arbeidkrachten in de ca
tegorie gezinsarbeid verder daalde.
De afname van niet-gezinsarbeid in
de jaren vijftig en zestig hangt samen
met de uitstoot uit de akkerbouwsector
van arbeid door derden. De latere toe
name komt vooral voor rekening van
de tuinbouw. Ook de stabilisatie van
de totale agrarische werkgelegenheid
in de laatste tien jaar is aan de tuin
bouw te danken. (De trendbreuk in de
grafiek in 1986 is toe te schrijven aan
een definitiewijziging.)
"j De terugloop van de gezinsarbeid
wordt voor een belangrijk deel veroor
zaakt door de afname van het aantal
bedrijven en dus van het aantal be-
drijfshoofden. De afname van het aan
tal bedrijven is veelal door natuurlijk
verloop gerealiseerd; een proces dat
zich in de toekomst zal voortzetten.
Er is duidelijk sprake van een ver
grijzing van de landbouwsector. Het
aandeel van de groep 50- tot 64-jari-
gen in de totale groep bedrijfshoofden
steeg van circa 37,5% in 1971 tot ruim
44,5% in 1989. Ongeveer de helft van
de boeren ouder dan 50 jaar beschikt
niet over een opvolger. Dit betekent
dat door natuurlijk verloop in de ko
mende vijftien jaar bijna 30 000 bedrij
ven (30%) zullen afvallen.
Landbouw: aandeel in totale werkgelegenheid (in
Al\
1
Nederland Ver. Koninkrijk Duitsland Frankrijk Ierland
1960 I 1970 1980 1985 1989
Bron: Eurostat, OECD
Regelmatig werkzame arbeidskrachten landbouw
duizend
500
400
300
200
100
0
1986
988
89
1956
1962
1968
1974
1980
1
1950
brOFI! CBS LandbOUWtGlIing gezinsarbeid niet-gezinsarbeid
Leeftijd bedrijfshoofden landbouw (in aantallen)
duizend
160
140
120
100
I 80
60
40
I 20
0
Bron: CBS Landbouwtelling
M.m.v. Algemeen Economisch Onderzoek
(conjunctuurindicator), Centrale Administratie
(kredietverlening en middelen) en Bedrijfstak-
onderzoek (monitor extra).
1971
<29
1975
30-39
1980
40-49
1985
50-64
1989
>64