*5 ijp Het Nederlandse bankenlandschap Bruto winst, donatie VAR, belastingen en netto winst (f miljoen) Bruto winst Dotatie VAR Belastingen Netto winst bedrag groei bedrag groei bedrag groei bedrag groei Rabobank 2 020 8,1 626 7,0 420 9,1 971 8,1 Rabo (excl. Int) 1 947 4,2 626 7,0 398 3,4 920 2,8 NMB/Postbank 1 593 -4,7 750 -6,3 195 -7,6 635 -3,5 ABN/AMRO 3 081 -0,9 1 200 2,6 489 2,9 1 325 -6,8 De jaarcijfers duiden op een verslechtering van de baten/lasten verhouding. 1 M>N vertoonden een groeiversnelling ten opzichte van het voorgaande jaar. De ABN AMRO Holding noemde als reden hiervoor onder andere de met de fusie gepaard gaande kosten. Winst en vermogen Alleen de Rabobankorganisatie liet in 1990 (zowel inclusief als exclusief Interpolis) een stijging van de bruto winst zien. Ook bij deze bank kon de bruto winst echter geen gelijke tred houden met de bedrijfsomvang. Als oorzaken van de daling van de bruto winst noemden de twee andere groot banken de stagnerende rentebaten bij het binnenlands bedrijf en de mede door de Golfcrisis beïnvloede ongunsti ge ontwikkeling op de internationale beurzen. De Rabobankorganisatie en de ABN AMRO Holding verhoogden de toevoeging aan de voorziening voor algemene bedrijfsrisico's (VAR), dit in tegenstelling tot de NMB Postbank Groep die de VAR-dotatie verlaagde. Bij de Rabobank hing de stijging van de VAR-dotatie, met f 41 miljoen, sa men met de groei van de uitstaande kredietverlening. De stijging bij de ABN AMRO Holding, met f 30 miljoen, was het gevolg van minder gunstige econo mische ontwikkelingen in een aantal landen, waardoor de specifieke voor zieningen voor debiteurenlanden ver hoogd werden. De Rabobankorganisatie was ook de enige van de drie grote banken die een groei van de netto winst wist te be halen ten opzichte van het voorgaande jaar. Die groei van de netto winst was exact gelijk aan die van de bruto winst: 8,1%. Bij de ABN AMRO Holding was de daling van de netto winst zelfs gro ter dan die van de bruto winst. Als gevolg van het coöperatieve ka rakter voegt de Rabobankorganisatie de netto winst elk jaar vrijwel volledig toe aan de reserves. Daardoor is het eigen vermogen in procenten van het balanstotaal hier beduidend hoger dan bij de andere twee grote banken. Het aansprakelijk vermogen (eigen vermo gen plus achtergestelde leningen) komt voor de drie grootbanken meer met elkaar overeen, aangezien zowel nr f de NMB Postbank Groep als de ABN AMRO Holding een groter bedrag aan achtergestelde leningen heeft dan de Rabobank. In 1990 veranderde de vermogens positie in procenten van het balansto taal bij de Rabobankorganisatie en bij de NMB Postbank Groep niet. De ABN AMRO Holding kon de relatieve ver mogenspositie verbeteren als gevolg van de toename van achtergestelde le ningen door onder andere uitgifte van kapitaalobligaties. Baten/lasten-verhouding Per saldo moet worden geconsta teerd dat 1990 voor de drie grootste banken in ons land niet in alle opzich ten een even gemakkelijk jaar was. De winstontwikkeling bleef achter bij die in het voorgaande jaar en ook bij de groei van de bedrijfsomvang. Alleen de Rabobankorganisatie zag zowel het bruto als het netto resultaat nog met een redelijk percentage toenemen. De vlakke en soms zelfs omgekeerde ren testructuur was de voornaamste oor zaak van de tegenvallende resultaten, maar de Golfcrisis en het daaraan ver bonden onzekere beursklimaat hebben ook een rol van betekenis gespeeld. Een negatieve ontwikkeling was bij alle drie de grootbanken eveneens de daling van de baten/lasten-verhouding. De ABN AMRO Holding noemt hier voor 1,6 als streefcijfer, wat wil zeggen dat tegenover elke gulden aan lasten minstens f 1,60 aan baten moet staan. Geen van de drie grote banken voldeed vorig jaar aan deze norm. De Rabobankorganisatie bleef er met een verhouding van 1,52 nog het dichtst in de buurt, maar ook hier was sprake van een verslechtering. De komende jaren zal de verhouding tussen de op brengsten en de kosten dan ook goed bewaakt moeten worden. 30 Rabobank 6*7/91

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1991 | | pagina 30