Niemand zal ontkennen dat de
technologische, organisatorische en
marktontwikkelingen zich in ijltempo
voltrekken en dat er een permanent
risico bestaat qua kennis achterop te
raken. Kennis vergaren gebeurt in het
reguliere onderwijs, kennis bijhouden
en vergroten doet men formeel via
vakopleidingen, cursussen, bijscholin
gen. Scholing na scholing of perma
nente educatie is een vereiste. Toch
doet 70 a 80% van de kleine en mid
delgrote bedrijven niets aan bijscho
ling, waardoor het verliezen van
marktposities een groot risico wordt.
Bij het opleiden in het midden- en
kleinbedrijf speelt het leerlingwezen
een essentiële rol: de schoolverlaters
krijgen de mogelijkheid om werk en
scholing te combineren. Helaas wordt
maar ca. 15% van de in aanmerking
komende werknemers op deze ma
nier opgeleid.
Uit onderzoek blijkt dat per jaar
slechts 20 a 30% van het personeel
een opleiding krijgt. Of anders ge
zegd: in het meest optimistische geval
krijgt elke werknemer in het MKB
eens in de 3 a 5 jaar de mogelijkheid
iets aan bijscholing te doen. Wie
denkt dat er dan een behoorlijke
scholingsinspanning plaatsvindt heeft
het mis. In het MKB wordt op jaarba
sis slechts 0,5% van de loonsom aan
opleidingen besteed, bij het grootbe
drijf 3%. Ten opzichte van Zweden.
Duitsland en Groot-Brittanië, waar
respectievelijk 5%, 2,4% en 2,3% van
de loonsom aan scholing van werkne
mers wordt besteed, scoort Nederland
met een gemiddelde van 1,4% matig.
De oorzaken van deze bijscho
lingsachterstand zijn te vinden bij de
ondernemingen en bij de opleidingsin
stituten.
In kleine ondernemingen wordt nog
nauwelijks onderkend dat opleidingen
goede investeringen zijn; men is eer
der bang dat de goed geschoolde het
bedrijf verlaat vanwege de beperkte
interne carrière-perspectieven.
Ook kunnen ondernemers de func
tie-eisen niet goed in verband bren
gen met de kwalificaties van de werk
nemer. De daaruit voortkomende
spanningen moeten dan worden op
gelost met aanpassing van taken of
door aanvullende scholing.
De ondoorzichtigheid van het aan
bod van opleidingen werkt ook niet
ten faveure van de ondernemer, die
vaak zelf niet goed de behoefte aan
scholing van zijn personeel kan for
muleren. zeker niet op lange termijn.
Om tot een groter bereik voor
scholing in het MKB te komen, wil ik
in het kort enige gedachten neerleg
gen. Ondernemers en werknemers in
prof. drs. J.G. Vianen
het MKB moeten anders gaan den
ken. ze moeten bewuster en strategi
scher met opleidingen omgaan. De
ondernemer zelf zal moeten gaan in
zien dat opleidingen een zichzelf te
rugbetalende investering zijn.
Bijdragen aan deze cultuuromslag
kunnen komen van onder meer de
voorlichtings- en adviesdiensten van
Kamers van Koophandel, IMK's, On
dernemingshuizen, adviesdiensten
van ondernemers- en branche-organi
saties. Daar lag tot nu toe de nadruk
meer op bedrijfskundige en commer
ciële aspecten en minder op 'human
resources management'.
Ook is er een rol voor de vakbon
den, die wel degelijk voor sectoren in
CAO's bepalingen met betrekking tot
scholing kunnen bepleiten. Een meer
prominente plaats voor opleidings
planning in het werkpakket van de OR
biedt eveneens mogelijkheden.
Daarnaast is de organisatie van
scholing en opleiding flink te verbete
ren. Er is een groot en erg ondoor
zichtig, vaak ad hoe georiënteerd aan
bod. Branche-organisaties zullen
meer in de huid van de vrager naar
opleidingen moeten kruipen om met
scholingsinstituten tot een structurele
aanpak van het scholings-Zcursusaan-
bod te komen.
De koepelorganisaties van werkge
vers en/of werknemers moeten met
branche-organisaties gezamenlijk op
leidingsinstituten ontwikkelen omdat
vele branche-organisaties overlap
pende doelgroepen hebben. Daar
naast moet de overheid zich realise
ren dat de 'life-time' opleidingskosten
per werknemer in het grootbedrijf
vaak groter zijn dan in het MKB. Mag
het MKB dan een pleidooi voeren om
meer 'permanente educatiegefinan
cierd te krijgen
Een ander idee om scholing in het
MKB een groter bereik te geven, is de
mogelijkheid om bedrijven een oplei
dingscertificaat toe te kennen als zij
leerplaatsen met een excellente be
geleiding aanbieden. Dergelijke be
drijven kunnen zich zo o.a. profileren
op de arbeidsmarkt.
In diverse branches hebben bedrij
ven en scholingsinstituten besloten tot
het opzetten van een systeem voor
gezamenlijke opleiding van schoolver
laters, waardoor zij een heel plurifor
me en rijke ervaring in theorie en
praktijk verwerven. Na de opleidings
periode komen zij in dienst van één
van de opleidende bedrijven. Verdere
uitbouw van deze benadering lijkt mo
gelijk en profijtelijk.
Aandacht verdient ook het feit dat
ondernemingen een vergoeding krij
gen voor elke medewerker die een
leerovereenkomst afsluit in het leer
lingwezen. Het ware beter om geen
'input-vergoeding' te geven aan de
bedrijven, maar veeleer te werken
met een 'output-premie'. Zodra een
werknemer met succes de opleiding
afsluit, krijgt het bedrijf de vergoeding.
Last but not least zouden we toe
moeten naar een situatie waarbij de
maatschappij, leerlingen en docenten,
inzien dat het behalen van een diplo
ma niet de afronding is van een oplei
ding. maar dat het een bewijs van toe
lating is voor werk en/of vervolgoplei
ding. Het idee 'je bent niet klaar' moet
meer zijn intrede doen. Zo zal een be
haald vakdiploma slechts zijn waarde
behouden als periodiek de kennis en
vaardigheden worden bijgehouden via
erkende opleidingen en cursussen.
De discussie over de vakopleiding
en bijscholing zal in de komende jaren
verder oplaaien vanwege demografi
sche ontwikkelingen en de effecten
voor de arbeidsmarkt. Vaker zullen
kleinere bedrijven een beroep moeten
doen op bijscholingsintensieve groe
pen zoals allochtonen, herintredende
vrouwen, langdurig werklozen. Er zal
een krachtige inspanning van over
heid, werkgevers en werknemers wor
den gevraagd om de kwaliteit van
onze beroepsbevolking op peil te hou
den en uit te bouwen om een gezon
de economie te behouden. Scholing
dient de zaak!
De auteur is directeur algemeen
MKB-onderzoek van het Economisch
Instituut voor het Midden- en Kleinbe
drijf en bijzonder hoogleraar aan de
Katholieke Universiteit Brabant. Bijdra
gen in deze rubriek verwoorden de
visie van de auteur en hoeven dus niet
het standpunt weer te geven van de
Rabobankorganisatie.
15 Rabobank 6-7/91