Europese Economische en Monetaire Unie
Na de komst van de
Europese centrale
bank zullen de natio
nale centrale banken,
waaronder de Neder-
landsche Bank, in
hoofdzaak een uitvoe
rende taak krijgen.
raakvlakken met de politieke unie. In
dien men een deel van de zeggen
schap van de nationale parlementen
overdraagt aan de Gemeenschap, zal
men ook de politieke controle en het
democratische gehalte van de EG
moeten vergroten.
Verschillende snelheden
Bestaat er tussen elf lidstaten een
grote mate van overeenstemming over
de weg naar een monetaire unie, de
twaalfde heeft een afwijkend stand
punt. Het Verenigd Koninkrijk wil na
melijk een EMU afdwingen via de
markt. Er zou naast de huidige natio
nale munten een nieuwe Europese
munt moeten worden gecreëerd, die in
alle lidstaten als wettig betaalmiddel
kan worden geaccepteerd en die de
zelfde reputatie van 'hardheid' moet
krijgen als de Dmark.
De andere lidstaten voelen hier
echter niet zoveel voor en wijzen deze
weg van de parallelle munt terecht af:
de coördinatie wordt zeker niet gemak
kelijker indien een dertiende munt
wordt toegevoegd. Bovendien zouden
de markten, als zij behoefte hadden
aan een dergelijke munt, daarin zelf
reeds hebben voorzien, bijvoorbeeld
via de reeds bestaande particuliere
ECU. Die leidt in het commercieel ver
keer echter een kwakkelend bestaan.
Er is daarom enige twijfel hoe men
het Britse voorstel voor een harde
ECU moet bezien. Volgens sommigen
is het niets anders dan een vertra-
gingstaktiek om de vorming van een
EMU tegen te houden.
Een volgend punt hangt hiermee
samen. Als sommige lidstaten nog niet
rijp zijn voor een EMU (naast het Ver
enigd Koninkrijk ook Portugal en Grie
kenland), hoe moeten de andere part
ners hiermee omgaan? Kunnen ze al
vast van start gaan of moeten ze
wachten tot iedereen klaar is?
Met de toch nog vrij plotselinge toe
treding tot het EMS heeft Groot-Brit-
tannië in ieder geval te kennen gege
ven alsnog de monetaire samenwer
king in de EG serieus te nemen. Poli
tiek lijkt de keuze voor een gang met
twee snelheden op weg naar de mone
taire unie een moeilijke zaak. Een der
gelijke verdeeldheid op een zo wezen
lijk punt komt de kracht en geloofwaar
digheid van de unie niet ten goede.
Daarnaast vraagt men zich af welke rol
de verschillende EG-instellingen dan
moeten krijgen. En moeten de niet aan
de unie deelnemende landen, die wel
in deze instellingen zitten, toch over de
EMU mee beslissen?
Europese munt voor 2000?
Gegeven de tegenstellingen tussen
de lidstaten, is het de vraag hoe snel
de EMU er kan komen. Pas in de loop
van dit jaar, als de resultaten van de
intergouvernementele conferentie be
kend zijn, ontstaat hierover duidelijk
heid. Wel is al afgesproken dat -mits
aan bepaalde voorwaarden is voldaan-
op 1 januari 1994 de tweede fase van
het rapport van het comité-Delors zal
ingaan. In deze tweede fase moet er
sprake zijn van een gecoördineerd mo
netair en begrotingsbeleid en moet de
Europese centrale bank worden opge
richt. Pas daarna zal de tijd rijp zijn
voor de komst van die ene munt. Het
tijdstip waarop en de voorwaarden
waaronder de overgang naar deze
eindfase zullen plaatsvinden, zijn ech
ter nu nog niet aan te geven. Minister
Kok meent dat nog voor het jaar 2000
de nationale munten vervangen zullen
zijn door de Europese munt.
De voortgang die in de afgelopen
jaren met de integratie van de EG is
gemaakt, is opmerkelijk. Indien men
hetzelfde tempo kan aanhouden, lijkt
de verwachting van Minister Kok inder
daad terecht.
Een dergelijk stap heeft ook voor
het bankwezen gevolgen. Er zal dan
binnen de EMU immers geen enkel on
derscheid meer bestaan tussen de ver
schillende nationale markten. Waar
men tot nu toe nog kan spreken van
nationale bankstelsels, zal er bij reali
satie van een EMU alleen nog maar
sprake zijn van een Europees bankwe
zen. Maar in feite is dat de voltooiing
van een route, die reeds is ingeslagen.
Met de opheffing van de Europese bin
nengrenzen en van de belemmeringen
in het geld- en kapitaalverkeer is de
Europese integratie immers reeds in
gang gezet.
De golf van fusies en overnames en
de vorming van strategische allianties
over de landgrenzen heen is een ge
volg van het feit dat de banken de
Europese uitdaging serieus nemen en
daarop reageren. Primaire voorwaarde
om te overleven is dat de banken een
goede positie op de thuismarkt behou
den. Het Nederlandse bankwezen, dat
verhoudingsgewijs tamelijk internatio
naal is, kan daarbij een zekere voor
sprong hebben in de zich verhevendi-
gende concurrentieslag
20 Rabobank 2/91