mm f Europese Economische en Monetaire Unie doelstellingen voldaan, vooral doordat sinds 1983 de deelnemende landen hun economisch beleid steeds beter op elkaar gingen afstemmen. Op de successen van het EMS werd vervolgens verder gebouwd. Het leidde allereerst tot de plannen voor het opheffen van de Europese binnen grenzen (Europa '92). Vervolgens werd het EG-verdrag gewijzigd, waardoor het streven naar een Europese Mone taire Unie officiële verdragsstatus kreeg. Dit gaf weer aanleiding tot het rapport van het zogenaamde Comité- Delors (1989), een nieuwe blauwdruk voor het bereiken van een Europese Economische en Monetaire Unie. Ook internationale politieke overwe gingen pleiten voor een snelle econo mische en monetaire integratie. Zo kan tegenwicht worden geboden aan de VS en aan Japan, waartoe de Europe se landen afzonderlijk niet in staat zijn. Ook bestaat behoefte aan een meer Europese besluitvorming op monetair gebied in plaats van een zekere onder werping aan de dominantie van de Bundesbank en speelt de wens een mogelijke 'Drang nach Osten' van Duitsland tegen te gaan. De inmiddels gestarte intergouver nementele conferentie dient vooral de praktische uitwerking van het rapport- Delors voor te bereiden. Een tweetal zaken staat hierbij in het middelpunt: de Europese centrale bank en de coör dinatie van het begrotingsbeleid. Een Europese centrale bank Waar het gaat om de Europese centrale bank. is het belangrijkste ver schilpunt tussen de EG-lidstaten de mate van autonomie die dit nieuwe in stituut krijgt. De huidige regelingen van de twaalf lidstaten verschillen nogal. Aan het ene eind van het spectrum be vindt zich de Westduitse centrale bank. de Bundesbank, die praktisch geheel los van de regering staat. De Duitse minister van Financiën mag de verga deringen van het bankbestuur bijwo nen, maar hij heeft daarin geen stem recht. In het Verenigd Koninkrijk is het tegenovergestelde aan de orde: daar is de centrale bank volledig onderge schikt aan de minister van Financiën en dus aan de politiek. De Nederland se situatie lijkt op die in Duitsland: de Nederlandsche Bank is autonoom, maar de minister van Financiën kan de president van de centrale bank wel een zogenaamde aanwijzing geven. De intergouvernementele conferen tie zal onder meer antwoord moeten geven op de vraag welke relaties er dienen te zijn tussen het Europese parlement en de nieuwe centrale bank. Ook moet gekeken worden naar de be voegdheden voor de Europese Com missie en de Raad van Ministers van Financiën, zowel ten aanzien van het beleid van de Europese centrale bank als van de benoeming van haar be stuur. Wat de vormgeving betreft lijkt er een grote mate van overeenstemming te bestaan om voor het model van de Verenigde Staten te kiezen: een fede raal stelsel. Dat wil zeggen, een be stuur dat bestaat uit vertegenwoordi gers van de huidige centrale banken, met een al dan niet gewogen stem recht. De nationale centrale banken zullen in de nieuwe opzet in hoofdzaak een uitvoerende taak hebben. Daaruit volgt overigens ook dat de statutaire zetel van de Europese centrale bank zich niet per definitie in het financiële centrum van de EG behoeft te vinden. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is Washington, waar het bestuur van de centrale bank is gevestigd, bepaald geen financieel centrum. Eveneens een punt van discussie is de precieze taakafbakening van de Europese centrale bank. Met name is de vraag of ook het wisselkoersbeleid door de centrale bank moet worden bepaald of dat dit onder de competen tie van de Ministers van Financiën zou moeten vallen, zoals bijvoorbeeld in de Verenigde Staten het geval is. Aange zien het wisselkoersbeleid echter nauw samenhangt met het monetaire beleid, lijkt het onlogisch om de verantwoorde lijkheid voor beide zaken te scheiden. Begrotingsbeleid Behalve voor het monetaire beleid heeft de vorming van de EMU ook ge volgen voor de fiscale politiek. Het ligt zonder meer voor de hand dat de ver schillen in belastingheffing tussen de lidstaten niet al te groot mogen zijn: te zwaar belaste burgers en bedrijven zullen anders hun land verlaten. Dat lijkt voor Nederland, met zijn relatief hoge collectieve lasten, geen onbedui dende overweging. Daarnaast is een vorm van coördi natie van het begrotingsbeleid noodza kelijk. Uit de hand gelopen begrotings tekorten kunnen immers het monetaire beleid doorkruisen. De autoriteiten kunnen in zulke gevallen in de verlei ding komen de tekorten via extra geld- schepping monetair te financieren. Bo vendien kan een verkeerde afstem ming van begrotings- en monetair be leid macro-economische verstoringen teweeg brengen. De vraag is echter welke vorm deze coördinatie moet krijgen. In het rapport van het Comité-Delors werd gesproken van bindende regels ten aanzien van de toelaatbare omvang van de begro tingstekorten. Het is echter twijfelachtig of men wel zo ver moet en kan gaan. Als het erom gaat de angst voor mone taire verstoringen weg te nemen, kan men immers het beste de Europese centrale bank van voldoende autoriteit en autonomie voorzien. Zij kan dan niet gedwongen worden tot monetaire financiering van de tekorten van de lid staten. Een tweede argument tegen vaste regels is dat de politiek in de praktijk toch niet echt in staat blijkt tot de beno digde zelfdiscipline. De Verenigde Sta ten van Amerika met de verschillende akkoorden over vermindering van hun begrotingstekorten vormen hier een voorbeeld van hoe het niet moet. Daar naast zal het buitengewoon moeilijk zijn om uniforme vaste regels op te stellen. Er bestaan immers tussen de landen nogal wat verschillen. Zo heeft ons land bijvoorbeeld een relatief om vangrijk begrotingstekort. Maar dat heeft vooral te maken met het pen sioenstelsel, waardoor ook de bespa ringen erg hoog zijn. Onze situatie ver schilt op dit punt wezenlijk van bijvoor beeld Italië. In plaats van regels ten aanzien van de omvang van begrotingstekorten lijkt het daarom zinvoller om regels op te stellen ten aanzien van de wijze waar op de tekorten gedekt kunnen worden. Lidstaten moeten bijvoorbeeld afzien van monetaire financiering. Eveneens kunnen zij afspreken dat zij eikaars te korten niet hoeven te financieren. Ten slotte dienen er sancties te worden af gesproken voor het geval lidstaten hun overheidsfinanciën niet op een norma le manier op orde blijken te brengen. Overigens is de historie van de EG op dit punt niet geheel geruststellend: on danks regelmatige EG-steun aan Grie kenland en Italië zijn deze twee landen er nog steeds niet in geslaagd hun overheidsfinanciën op een behoorlijke manier te regelen. Het begrotingsbeleid heeft nauwe De tot nu toe versche nen Europese munten hebben vooral verza- melwaarde, de 'echte' Europese munt laat nog een aantal jaren op zich wachten. 19 Rabobank 2/91

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1991 | | pagina 19