Gastopinie
In de sociaal-economische discus
sies staat het kasboek van de over
heid veel meer in de belangstelling
dan het macro-economisch kasboek:
de betalingsbalans. Toch verdient dit
laatste ook permanente aandacht. De
sterke positie van de Nederlandse
economie in het internationale econo
mische krachtenveld moge blijken uit
het sinds 1981 gedurig grote positieve
saldo van inmiddels zo'n f 15 a 16 mil
jard op de lopende rekening van de
betalingsbalans en de relatieve hard
heid van de gulden.
Dit surplus in onze economie,
behaald op de buitenlandse markt, is
primair het resultaat van een uitste
kende kostenbeheersing in het be
drijfsleven. Maar ook bleken betere
strategische posities te kunnen wor
den ingenomen op de buitenlandse
markt. In vergelijking met buitenland
se concurrenten bleek het Nederland
se bedrijfsleven beter te scoren.
Het midden- en kleinbedrijf speel
de een belangrijke rol in de toename
van de Nederlandse export. Het MKB
kon zijn produkten op de buitenlandse
markt in het afgelopen decennium
substantieel beter verkopen dan op
de binnenlandse markt: op de binnen
landse markt was de groei in de jaren
tachtig 12%, terwijl de groei van de
buitenlandse afzet niet minder dan
64% bedroeg. Deze acceleratie van
het internationaal handelen van de
kleine ondernemer leidde ertoe dat
ruwweg het MKB jaarlijks eenzelfde
exportgroeicijfer laat zien als het grote
bedrijfsleven.
Deze goede exportprestaties zijn
des te opvallender als we constateren
dat de loonkosten per eenheid pro-
dukt in het industriële MKB aanzienlijk
zijn gestegen, circa 10% (1980-1990),
terwijl die in het industriële grootbe
drijf ruwweg gelijk zijn gebleven. An
ders gezegd: gegeven de relatief
hoge kosten waarmee het MKB op de
buitenlandse markt moest concurre
ren, bleek het marktgedrag van de
kleinere ondernemers succesvol. De
redenen voor dit succes moeten ge
zocht worden in:
- de grotere flexibiliteit van kleine be
drijven op de markt, waardoor zij be
ter in staat zijn hun kleine hoeveelhe
den naar nieuwe markten te loodsen;
- de betere ontwikkeling van de voor
het MKB interessante markten in
Duitsland en België
- de tijdelijke acceptatie van lagere
winstmarges op de buitenlandse
markt die door de ondernemingen
konden worden gecompenseerd op
de binnenlandse markten;
- de sterkere internationale vervlech
tingen, waardoor Nederlandse toele-
prof.drs. J.G. Vianen
veranciers zich sterker bonden aan
buitenlandse uitbesteders;
- de betere integratie van de kleinere
groothandel en vervoerders in de ver
sterkte distributiefunctie van Neder
land in Europa en elders;
- de toegenomen kwaliteiten van on
dernemend Nederland door de in
stroom van beter opgeleide onderne
mers uit het HBO en wetenschappelijk
onderwijs.
- de vergrote aandacht van het beleid
voor het exporterende MKB.
Uit het verleden kunnen we leren,
maar niet altijd concluderen. Zeker
niet als we naar de brandende
wereldproblemen kijken die ons natio
nale kasboekje niet onberoerd zullen
laten.
Zo mag het betoog dat het MKB
uitstekend presteerde ondanks zijn re
latief grotere toename van de loon
kosten niet leiden tot de conclusie dat
deze kosten in de toekomst niet be
heerst moeten worden. Integendeel,
de loonkosten - een zeer belangrijke
kostenpost voor het arbeidsintensieve
MKB - vragen permanent aandacht,
evenals overigens andere bedrijfskos
tenontwikkelingen en het marktgedrag
van concurrenten. Loonkostenmati
ging in het MKB - zowel wat betreft de
contractlonen als de opslag voor so
ciale premies etc. - kan voor de
Nederlandse economie de negatieve
effecten van de teruglopende con
junctuur in de komende tijd beperken.
Hierbij moeten we ons realiseren
dat in ons bedrijfsleven de hoge so
ciale premies samengaan met een
hoge arbeidsproduktiviteit per werken
de. De Nederlandse arbeidsprodukti
viteit scoort internationaal gemeten al
lang zeer hoog, terwijl hetzelfde geldt
voor de premiedruk. Of wel: lagere
sociale premies die voortvloeien uit
een geringere afvloeiing naar ons so
ciale vangnet, kunnen daarmede lei
den tot een minder sterke stijging van
de arbeidsproduktiviteit. Of de loon
kosten per eenheid produkt en daar
mee de exportpositie van het MKB op
termijn gediend zijn met lagere socia
le premies, is moeilijk te voorzien; het
korte-termijneffect van een lagere so
ciale premiedruk lijkt in de discussie
de overhand te hebben.
Tot slot wil ik wijzen op de harmo
nisatie van wet- en regelgeving in de
EG. In de lidstaten bestaat een rijk
geschakeerd pakket aan maatregelen
om de export van het MKB te bevor
deren. Dit varieert van allerhande
vooriichtings- en promotie-activiteiten
tot garantiestellingen voor exportlenin
gen. Deze maatregelen, hoe verbor
gen ook, leiden nogal eens tot concur
rentievervalsing op de internationale
markt en daarmede tot een inefficiën
te internationale produktieverdeling.
Verdere liberalisering in het han
delsverkeer kan worden bereikt door
deze verschillen te reduceren. Indien
de regelingen geharmoniseerd moe
ten worden, zat het moeilijk zijn enige
orde in deze wildernis aan te brengen.
Oneigenlijke concurrentie tussen de
lidstaten zal moeilijk zijn te reduceren
en zal minder worden gevoerd met
harde financiële instrumenten en
meer met handelsbevorderende acti
viteiten.
Het verdient dan ook bijzondere
aanbeveling om deze handelsbevor
dering in Nederland steeds wel door
dacht op te zetten, te ijken en bij te
stellen. Met name het doelgroepge
richt denken binnen het MKB zal ef
fectiever dienen te zijn. Enerzijds
moet beter worden ingespeeld op
MKB'ers met exportervaring door
deze goed te informeren over het bui
tenland. Anderzijds moet een voor
iichtings- en promotiebeleid worden
ontwikkeld voor ondernemers die de
eerste stappen over de grens gaan
zetten. Deze laatste groep is in aantal
de laatste jaren sterk toegenomen en
kan nog ruimschoots worden uitge
breid, ook met ondernemers die van
'incidentele' tot 'permanente' expor
teurs uitgroeien.
De auteur is directeur algemeen
MKB-onderzoek van het Economisch
Instituut voor het Midden- en Kleinbe
drijf en bijzonder hoogleraar aan de
Katholieke Universiteit Brabant. Bijdra
gen in deze rubriek verwoorden de vi
sie van de auteur en hoeven dus niet
het standpunt weer te geven van de
Rabobankorganisatie.
11 Rabobank 2/91