_J Bron: OESO I 23 Rabobank 9/90 Feiten en cijfers Monitor extra De golfcrisis heeft na enige jaren van betrekkelijke stilte weer eens de aandacht gevestigd op de relatie tus sen olie en de economische ontwikke lingen in de industrielanden. De afhankelijkheid van olie is sinds de eerste oliecrisis geringer geworden, omdat wereldwijd andere energiebron nen van groter belang zijn geworden. In 1973 bedroeg het aandeel van olie nog bijna 54%, in 1989 was dit ge daald tot ruim 42%. In die periode is het totale energie verbruik ruim 15% toegenomen. Daar mee bleef de groei van het energiever bruik achter bij de economische ont wikkeling: de nijverheidsproduktie en het bruto binnenlands produkt namen sinds 1973 met 44, respectievelijk 55% toe. Het aantal personenauto's in in dustrielanden groeide zelfs met circa 60%. Een verdere omschakeling naar een minder energie-intensieve groei is -ook uit milieu-oogpunt- noodzakelijk. Het aandeel van olie in het ener gieverbruik is verminderd en tegelijker tijd is het belang van het Midden Oos ten als leverancier van aardolie terug gelopen. Aan het begin van de jaren zeventig kwam een derde deel van de olie uit deze regio, nu nog ongeveer een kwart. Oorzaak hiervan is de op komst van andere olieproducerende gebieden, niet in het minst Europa (Noordzee-olie). De OESO-landen zijn verreweg de belangrijkste olieverbruikers ter we reld. Deze groep landen is ook het sterkst afhankelijk van de invoer van olie. Canada en de Verenigde Staten kennen een substantiële eigen oliepro- duktie en zijn daardoor relatief minder afhankelijk van invoer. De meeste olie reserves bevinden zich in het Midden Oosten. Dat verklaart het grote belang dat het Westen toekent aan politieke stabiliteit in die regio. e Door de onrust in het Midden Oos ten is de olieprijs aanzienlijk gestegen, maar voor de Nederlandse situatie zul len de effecten naar verwachting be perkt kunnen blijven. Ook al omdat de olieprijs omgerekend in guldens nog ver achterblijft bij het niveau in het mid den van de jaren tachtig, toen de dol larkoers ongeveer dubbel zo hoog was. M.m.v. Algemeen Economisch On derzoek (conjunctuurindicator), Cen trale Administratie (kredietverlening en middelen) en Internationaal Onderzoek (monitor extra). Energieverbruik iri OESO-landen (in min ton olie-equivalenten) Olie 1973 Overig Totaal Olie 1985 Overig Totaal 1989 Olie Overig Totaal Canada 81 98 179 70 160 231 83 168 250 VS 810 945 1755 725 1067 1792 790 1162 1952 Europa 713 473 1186 552 710 1262 582 762 1345 Nederland 31 32 63 21 40 61 23 41 64 Japan 250 81 331 202 164 365 237 180 417 OESO 1885 1635 3520 1580 2159 3739 1727 2340 4067 (Bron: Internationaal Energie Agentschap 1990) Wereldolieproduktie 1971 min.ton 1979 min.ton 1989 min.ton OESO 633 25 695 22 728 23 - Noord Amerika 598 24 559 17 507 16 - West Europa 20 1 113 4 194 6 Oost Europa 399 16 609 19 628 20 Midden Oosten 812 33 1086 34 832 27 - Irak Koeweit 232 9 293 9 222 7 Overig 644 26 833 26 933 30 Wereldproduktie 2488 100 3223 100 3121 100 (Bron: IEA 1990) Wereldolieverbruik en -invoer (in min. metrieke tonnen) 1988 verbruik invoer OESO 1666 914 Noord-Amerika 851 298 Europa 561 442 Japan 219 165 Latijns-Amerika 225 53 Oost-Europa 533 105 Afrika 88 31 Midden Oosten 138 32 Azië 309 140 Wereld 2960 1295 (Bron: IEA 1990) Olieprijs (Jaargemiddelde in guldens per vat) OO BO 6 O 2 O O 72 73 74 75 76 77 7 8 79 8 O 81 82 83 84 85 86 87 88 7 1

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1990 | | pagina 23