Gastopinie
De intensieve veehouderij is na de
jaren vijftig voor de Nederlandse eco
nomie een wezenlijke factor geworden.
Dit komt onder andere doordat boe
ren die niet over voldoende land kon
den beschikken, zich steeds meer zijn
gaan toeleggen op de veehouderij. De
wil en de bereidheid veehouder te blij
ven, ook bij bedrijfsopvolging is een
van de verklaringen waarom in bepaal
de gebieden de intensieve veehouderij
zo sterk is gegroeid. De veehouders
werden daarbij in niet geringe mate
gesteund door de gunstige technische
infrastructuur van ons land.
Parallel met de ontwikkeling van de
veehouderijproduktie ontwikkelde zich
een zeer efficiënt netwerk voor toele
verende en afnemende handel en in
dustrie. Vooral de rol van de mengvoe
derindustrie is hierbij dominant ge
weest.
Dit alles werd nog versterkt door
een, wat ik noem, gunstige 'kennis
infrastructuur': onderwijs, onderzoek,
voorlichting en gezondheidszorg.
Naast de veehouders zijn er zo
doende nog vele anderen in Nederland
die voor hun gezinsinkomen afhanke
lijk zijn van de intensieve veehouderij.
Afhankelijk van welke categorieën ar
beidsplaatsen men meetelt, is de in
tensieve veehouderij een bedrijfstak
die goed is voor zo'n 300 000 a
400 000 arbeidsplaatsen. In mijn ogen
alle reden om daar behoedzaam mee
om te gaan.
De tijd staat niet stil, ook niet voor
de intensieve veehouderij. Geen enke
le bedrijfstak kan in de tijd gezien, re
kenen op een permanent gunstig kli
maat. Er tekenen zich ook voor deze
bedrijfstak grote en kleine bedreigin
gen af.
Op wat langere termijn heerst er
veel onzekerheid over de grondstofprij-
zen, omdat het thans moeilijk is te
overzien welke effecten er gaan optre
den ten gevolge van de lopende
GATT-onderhandelingen. De uitkom
sten zijn niet bekend, in welk tempo
daaraan uitvoering gegeven gaat wor
den moet nog blijken en bovendien is
nog onzeker welke belangen moeten
worden uitgewisseld om tot een poli
tiek vergelijk te komen. De inzet van
de onderhandelingen is een grotere
handelsvrijheid, dus minder drempels
bij entree van de markt en minder sub
sidie bij de uitvoer. Zowel prijsverho
gingen als prijsverlagingen ten gunste
en ten kwade behoren tot de mogelijk
heden.
Ook de opvattingen over de wijze
van produceren en over de gewenste
kwaliteit van de produkten blijken in de
loop der tijd te verschuiven. De grote
omvang van de Nederlandse veehou
derij brengt veterinaire risico's met zich
mee. Verschuivingen in consumenten
wensen ten aanzien van de kwaliteit
en/of de wijze van het houden van die
ren, kunnen grote gevolgen hebben.
De bedrijfstak doet er verstandig aan
op korte termijn hier veel aandacht aan
te blijven besteden.
Een acute bedreiging vormt in mijn
ogen de milieuproblematiek. Het is on
betaalbaar en technisch onmogelijk de
dieren voer te geven dat geheel wordt
omgezet in vlees of eieren. Een deel
van het voer wordt omgezet in mest.
De inmiddels ontstane mestoverschot
ten leveren grote problemen op.
Op korte termijn vormt de milieu
problematiek de grootste bedreiging
voor het voortbestaan van de bedrijfs
tak. Ik zie in dit land voor de oplossing
van dit probleem twee stromingen, de
een wordt aangeduid met het zoge
naamde 'volumebeleid' en de andere
met 'technische oplossingen'.
Met volumebeleid bedoelt men dan
gewoon inkrimping van de varkens-,
pluimvee- en vleeskalverenstapels. De
kortzichtigen onder hen denken dan
dat het bij een krimp slechts zou gaan
om de sluiting van een 3 000 a 4 000
veehouderijbedrijven. Velen onder hen
willen nog wel geloven dat het gaat om
een offer van een 30 000 a 40 000
arbeidsplaatsen. Ik durf de stelling aan
dat het daarbij niet blijft. Als het gehele
betrokken toeleverende, transporteren
de, handeldrijvende en verwerkende
bedrijfsleven op korte termijn met een
drastische overcapaciteit wordt gecon
fronteerd, heeft dat ernstige conse
quenties voor de concurrentiepositie.
De afbraak zal niet stoppen bij het in
gezette percentage. Zelfs de bedrijven
die nu denken dat ze qua ligging of
qua landoppervlak goed zitten, kunnen
hier het slachtoffer van worden.
De andere weg, die van de techni
sche oplossingen, is beslist de moeite
waard echt serieus te nemen. De laat
ste 10 a 15 jaar is in het onderzoek
veel aandacht besteed in deze rich
ting.
Tegelijkertijd wordt langs drie we
gen naar oplossingen gezocht:
1via het produceren van minder mest
en het vermijden van bepaalde stoffen
in de mest;
dr. ir. M.P.M. Vos
2. door mest in te zetten voor het in
stand houden van de bodemvrucht
baarheid, vooral via verdringing van
kunstmest;
3. door mest uit het circuit te halen.
Onder andere door een andere voe
dersamenstelling is er nu veel minder
voer nodig per kiloprodukt dan vroe
ger, dus ontstaan er ook minder kilo's
mest. Door scherpere grondstoffen-
controles is de hoeveelheid zware me
talen in mest aanzienlijk terugge
bracht. Dankzij nieuwe produktontwik-
keling kan de hoeveelheid fosfaat
drastisch worden teruggebracht.
Indien het mogelijk is mest te ge
bruiken waartoe het sinds het bestaan
van de beschaving is gebruikt, blijft dit
uiteraard aantrekkelijk. Er wordt veel
onderzoek gedaan naar de transport-
problematiek en naar de methodes
van uitrijden. Dit laatste vooral om
ammoniakuitstoot tot een minimum te
beperken.
Bij de huidige kennis van de vee
voeding en de mogelijkheden mest
verantwoord te gebruiken is er toch
enkele miljoenen tonnen mest te veel
in Nederland. Om dit op te lossen
wordt er in drie richtingen gezocht. Het
verst gevorderd zijn we met het omzet
ten van mest in een mestprodukt dat
over grote afstanden getransporteerd
kan worden. Men zou ook kunnen pro
beren de mest te vernietigen. Overi
gens mineralen laten zich niet vernieti
gen, maar vele elementen in de mest
kunnen worden omgezet in onschade
lijke stoffen en men houdt altijd gerin
ge (maar wellicht hanteerbare) hoe
veelheden over. Ten slotte wordt ge
tracht uit mest andere nuttige produk
ten te maken.
Technisch kan een en ander, maar
zoals wel vaker bij zgn. eerste-genera-
tietechnieken is een en ander zeer
duur. De oplossingen zullen vooral
moeten komen van het bedrijfsleven
zelf. In mijn ogen ook van het collectief
bedrijfsleven, gezien het dreigend per
spectief. Het is beter nu iets bij te dra
gen aan het probleem van de buur
man, dan straks werkzaam te zijn in
een verpauperde bedrijfstak.
De auteur is voorzitter van het colle
ge van bestuur van de Landbouwuni
versiteit Wageningen. Bijdragen in
deze rubriek verwoorden de visie van
de auteur en hoeven dus niet het
standpunt weer te geven van de Rabo-
bankorganisatie.
21 Rabobank 9/90