Hoofddirectiekolom
In onze organisatiestructuur zoeken
we voortdurend naar het juiste even
wicht tussen plaatselijke zelfstandig
heid en landelijke samenwerking. Zo
kunnen we de voordelen van klein- en
grootschaligheid op de beste wijze
combineren. Het is hierbij voorwaarde
dat elke plaatselijke bank haar eigen
werkgebied heeft en zich aan de gren
zen van dat werkgebied houdt.
Het onderwerp werkgebieden zal
de komende tijd extra aandacht van
ons vragen. Daar is een aantal rede
nen voor. Allereerst wil ik wijzen op het
schaalvergrotingsproces, dat zich bin
nen onze organisatie voltrekt. Er wor
den steeds duidelijker minimumeisen
gesteld aan de omvang van werkge
bied en bank om op goed niveau te
kunnen voldoen aan de vraag naar fi
nanciële dienstverlening uit de lokale
bedrijven- en particulierenmarkt. Hoge
eisen worden gesteld aan de kwaliteit
van het relatiebeheer en de aanwezig
heid van specialisme op het gebied
van financieringen, verzekeringen, be
taaldiensten, buitenlandzaken, effec
ten en fiscale aspecten. Dit wordt van
steeds grotere betekenis in de concur
rentie met andere financiële instellin
gen. De kleinere banken realiseren
zich dat zij moeilijk aan die niveau-
eisen kunnen voldoen. Samenwer
kingsvormen tussen plaatselijke banken
bieden soms een tijdelijke oplossing,
maar meestal is een fusie met een aan
grenzende zusterbank gewenst.
Overal in den lande zijn fusiebe
sprekingen op gang gekomen en het
lijkt erop dat er sprake is van een
stroomversnelling. Bij de keuze van
een fusiepartner is de gewenste om
vang en samenstelling van het nieuwe
werkgebied een belangijke factor. Cri
teria hierbij zijn onder andere de eco
nomische en culturele samenhang bin
nen het werkgebied, alsmede de mo
gelijkheden van het verstrekken van
leningen en kredieten in relatie tot de
mogelijkheden om toevertrouwde mid
delen aan te trekken. Anderzijds kan
het streven niet zijn gericht op een zo
groot mogelijk werkgebied. Elke
schaalvergroting gaat immers ten kos
te van de plaatselijke betrokkenheid,
één van de belangrijkste kenmerken
van de Rabobankorganisatie. Boven
dien is beperking van de verschillen in
omvang tussen aangesloten banken
van groot belang voor de onderlinge
samenhang binnen onze organisatie.
Heeft een bank eenmaal de des
kundigheid op allerlei gebied in huis,
dan oefent dat een zuigkracht uit op
potentiële relaties buiten de werkge-
biedsgrenzen. Soms door mond-op-
mond-reclame, ook dikwijls door pro
fessionele adviseurs van ondernemers
(bijvoorbeeld accountants). Dit effect is
met name aanwezig in gebieden, waar
een grote stadsbank opereert en waar
zich bedrijven vestigen in de periferie
van de stad binnen het werkgebied
van een naburige bank. In deze situ
aties hoeft fusie niet altijd de enige op
lossing te zijn. Afspraken tussen de
betrokken banken over de marktbe
werking van bepaalde doelgroepen
kunnen ook een goed antwoord geven
op het probleem, evenals het formeel
aanpassen van de werkgebiedsgren-
zen.
We zullen de ontwikkelingen in
ruimtelijk opzicht terdege moeten vol
gen. De werkgebiedsgrenzen zijn
meestal in het verre verleden vastge
steld, rekening houdende met ge
meente- of parochiegrenzen.
Sindsdien is er heel wat veranderd,
bijvoorbeeld door gemeentelijke herin
delingen. Bovendien zien we de laat
ste tijd dat er grote verschillen ont
staan tussen geografische gebieden in
ons land. Zeeland is bijvoorbeeld met
succes bezig zich te profileren als aan
trekkelijk woonoord voor welgestelde
senioren, die zich uit het arbeidspro
ces hebben teruggetrokken.
In bepaalde gebieden in ons land
ontstaan nieuwe concentraties van bij
voorbeeld kleine industriële bedrijven,
forensen of welgestelden. We zien ook
dat steden als woonplaats een zuig
kracht uitoefenen op huishoudens
waarin man en vrouw beiden werken,
en op alleenstaanden. In de landbouw
dienen we rekening te houden met
concentratiegebieden. Toelevering,
verwerking, dienstverlening en afzet
rond een bepaald agrarisch produkt
zoeken elkaar op in zo'n gebied en on
derhouden relaties met elkaar. Al deze
ontwikkelingen verdienen nader onder
zoek om te zien of er gevolgen aan
verbonden zijn voor de werkgebiedsin
deling en de omvang en structuur van
de aangesloten banken.
Het zijn geen eenvoudige onder
werpen die ik hier aanroer. Op de ma
nagementconferenties zijn ze ook aan
de orde geweest en in het najaar zul
len ze zeker opnieuw worden bespro
ken in de themaconferenties voor de
leden van beheerscolleges van aange
sloten banken. Het blijft intussen zaak
om de huidige werkgebiedsgrenzen in
acht te nemen, geen belangrijke doel
groepen te verwaarlozen en goed
overleg te voeren met zusterbanken
over 'grensoverschrijdend verkeer'.
Van den Broek