I Sparen in Europa Tabel 3. Uitkomsten internationale vergelijking Toevertrouwde middelen/BBP Elasticiteit Bondsrepubliek 51.8 1.2 Nederland 68.6 1.3 Frankrijk 38.8 1.1 België 33.8 1.3 Verenigd Koninkrijk 39.7 1.4 Denemarken 34.2 1.3 Italië 58.4 0.8 Spanje 65.3 0.9 (Bron:IMF, eigen berekeningen) neemt, zullen banken andere (over het algemeen duurdere) bronnen van fun- ding intensiever moeten aanboren. Spaarmarkten aantrekkelijk? Mede gezien de hiervoor geconsta teerde druk op de bankbesparingen, ligt het voor de hand dat financiële in stellingen nagaan of in de spaarsfeer gebruik kan worden gemaakt van de nieuwe Europese vrijheden. Is het bij voorbeeld aantrekkelijk om via eigen vestigingen op de buitenlandse spaar markten te opereren? Om dit te kun nen beoordelen, zijn in de eerste plaats de bij banken geplaatste deposi to's voor acht Europese landen verge leken. De eerste kolom van tabel 3 be vat de samenvattende uitkomsten van die vergelijking. De eerste conclusie is dat er tussen de EG-landen grote verschillen be staan als het gaat om aan de banken toevertrouwde middelen. Ons land scoort hoog met een totaal aan toever trouwde middelen, dat ruim 68% be draagt van het bruto binnenlands pro- dukt (BBP). Gemiddeld komen de on derzochte landen uit op 45%. Deze cij fers onderstrepen de stelling dat in ons land alternatieven voor bankbesparin gen minder sterk zijn ontwikkeld. In de tweede kolom is vermeld in welke mate de ontwikkeling van de de posito's gevoelig is voor inkomensver anderingen. Deze inkomenselasticiteit geeft weer met hoeveel procent de toevertrouwde middelen toenemen bij één procent stijging van het inkomen. Het gemiddelde ligt rond de 1.15, het geen betekent dat de relatieve veran dering van deposito's groter zal zijn dan de relatieve inkomensontwikke ling. Alleen in Spanje en Italië nemen de toevertrouwde middelen relatief minder snel toe dan het inkomen. Door de gegevens over de inko menselasticiteit te koppelen aan de groeivooruitzichten die op langere ter mijn voor de diverse landen bestaan, kan een beeld worden verkregen van het toekomstige verloop van de toever trouwde middelen. Er blijkt dan dat de landen met een structureel hoog groei potentieel een lagere inkomenselastici teit hebben. Dit beperkt de relatieve aantrekkelijkheid van de desbetreffen de spaarmarkten voor buitenlandse banken. Als voorbeeld: een economi sche groei van 4 1/2% met een inko menselasticiteit van 0.8 geeft een rela tief even grote aanwas van toever trouwde middelen als een groei van 3% met een inkomenselasticiteit van 1.2. Omdat de elasticiteiten in de lan den niet gelijk zijn, geeft economische groei alleen onvoldoende inzicht in de relatieve aantrekkelijkheid van nieuwe spaarmarkten. Bancaire infrastructuur Mede bepalend voor de aantrekke lijkheid van een nieuwe vestigings plaats is het ontwikkelingsniveau van de bancaire infrastructuur in het be trokken gebied of land. Als indicatie voor dat niveau wordt nogal eens de verhouding tussen bankvestigingen en aantal inwoners gehanteerd. Het be zwaar tegen deze ratio is dat daarbij geen rekening wordt gehouden met de economische ontwikkeling. De (poten- Indicaties bancaire infrastructuur (in min. per bankvesting) 80 70 60 50 40 30 20 10 0 Bron: OESO besparingen nationaal inkomen I Bonds- Neder- Dene- Verenigd republiek land marken Koninkrijk België Frankrijk Italië tiële) basis voor financiële bemiddeling in het desbetreffende gebied wordt be ter weergegeven door uit te gaan van het nationaal inkomen per bankvesti- ging. In de grafiek is deze verhouding voor een aantal EG-landen weergege ven. Met name Italië komt naar voren als een land dat nog niet erg 'overbanked' is. In de Bondsrepubliek, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Nederland bevindt de vestigingsdichtheid zich op een vergelijkbaar niveau. Als ook de spaarsaldi in de be schouwing worden betrokken, ontstaat een gevarieerder beeld. Met name voor ons land valt het (relatief) geringe spaarbedrag per vestiging op. De ver klaring hiervoor moet worden gezocht in het grote aandeel dat de contractu ele besparingen in ons land hebben. Verschillen kleiner geworden De algemene indruk is dat interna tionaal de verschillen in de ontwikke ling van de financiële grootheden in de loop van de tachtiger jaren steeds klei ner zijn geworden en dat de situatie in de Europese landen op belangrijke ter reinen al sterk op elkaar lijkt. Ook waar het betreft de groeiverwachting voor spaarmiddelen zijn de relatieve ver schillen per saldo niet erg groot. Bij dit alles moet ook nog worden meegewogen dat nieuwkomers een duidelijke concurrentie-achterstand hebben ten opzichte van bestaande partijen. Dit geldt zeker voor de parti- culierenmarkt. Hoge investeringen en de beperkte ruimte om op prijs te con curreren maken het moeilijk om op te boksen tegen gevestigde en door het publiek geaccepteerde banken. Op grond van deze aanwijzingen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de gevolgen van de financiële liberali satie voor de consumenten (bijvoor beeld met betrekking tot de prijzen van bankdiensten) wellicht minder omvang rijk zullen zijn dan -bijvoorbeeld door de Europese Commissie- wordt veron dersteld. Deze bevinding geeft ook een verklaring voor de huidige praktijk, die aangeeft dat veel banken primair zoe ken naar samenwerkingsverbanden of overnames. Zo'n concurrentiestrategie is tekenend voor een volgroeide markt. De conclusie dat de effecten op macro-niveau slechts beperkt lijken te zijn, mag niet leiden tot de gedachte dat de betekenis voor individuele finan ciële instellingen verwaarloosbaar is. Juist in een volgroeide markt is het van belang dat een financiële instelling zich blijft inspannen om ten opzichte van de concurrentie onderscheidend te zijn en om een sterke (winst- en vermogens)positie te behouden. 8 Rabobank 4/90

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1990 | | pagina 8