Sociale
vernieuwing
verdraagt geen
loongolf
Arbeidsmarkt
Het begrip sociale
vernieuwing is één van de
kernthema's in het
regeerakkoord van het
kabinet Lubbers III. Het
draait hierbij onder meer om
het weer aan de slag komen
van langdurig werklozen,
gedeeltelijk
arbeidsongeschikten, laag
opgeleiden en allochtonen.
Dit streven kan alleen worden
gerealiseerd als de
loonontwikkeling binnen de
perken blijft. Dat geldt
temeer nu datzelfde
regeerakkoord zich heeft
uitgesproken voor herstel van
de koppeling tussen de
inkomensontwikkeling in de
marktsector en in de
collectieve sector.
Vooral dankzij de
loonmatiging is de
werkgelegenheid in de
marktsector de laatste
jaren fors gestegen-
In Nederland neemt circa 65% van
de bevolking tussen 15 en 65 jaar deel
aan het arbeidsproces. In arbeidsjaren
gemeten (dus gecorrigeerd voor deel
tijdarbeid) komt dat neer op circa 50%.
In de meeste andere geïndustrialiseer
de landen is het naar arbeidsjaren ge
meten aandeel 60 tot 70%. De vrij lage
participatiegraad in ons land wordt ver
oorzaakt door de nog relatief geringe
deelname van gehuwde vrouwen aan
het arbeidsproces, door de vervroegde
uittredingsregelingen (de vut) en door
het relatief zeer hoge aantal arbeids
ongeschikten.
Hier staat tegenover dat de arbeids-
produktiviteit (de produktie per werken
de) in ons land zeer hoog is vergele
ken met andere landen. Omdat de re
venuen van deze produktiviteit over
veel mensen moeten worden verdeeld,
komt het reële inkomen per hoofd van
de bevolking in ons land weer relatief
laag uit.
Het betrekkelijk geringe aantal wer
kenden ten opzichte van een grote
groep niet-werkenden, die recht heb
ben op een sociale uitkering, leidt tot
omvangrijke inkomensoverdrachten
via het stelsel van sociale zekerheid.
Dat verklaart voor een belangrijk deel
het grote verschil tussen bruto- en net
tolonen in Nederland.
Ontwikkeling
inkomenstrekkers
We onderscheiden inkomenstrek
kers in de marktsector en in de collec
tieve sector. De laatsten kunnen wor
den opgesplitst in werkenden - zoals
ambtenaren, werkers in de gezond
heidszorg en andere niet-commerciële
dienstverlening - en uitkeringsgerech
tigden. De tabel (zie pagina 20) laat
zien hoe de onderscheiden catego
rieën inkomenstrekkers zich naar aan
tallen in de tijd hebben ontwikkeld. In
de periode 1973-1983 is het aantal
werkenden in de marktsector fors te
ruggelopen, terwijl het aantal inkomens
trekkers in de collectieve sector sterk
opliep. Daardoor daalde de in arbeids
jaren uitgedrukte werkgelegenheid in
de marktsector tot onder het aantal uit
keringsgerechtigden en (semi)ambte-
naren. Het verhoudingsgetal tussen
deze twee grootheden ging van 1,2
naar 0,8. Vanuit de filosofie dat de
marktsector het economisch draagvlak
vormt voor de collectieve sector (deze
laatste moet immers gefinancierd wor
den uit belastingen en premies op de
inkomens die in de marktsector zijn
verdiend) was dit een uiterst bedenke
lijke ontwikkeling.
Nu valt op die draagvlaktheorie wel
wat af te dingen. Immers, zonder een
goed functionerende collectieve sector
(die voor rechtszekerheid, onderwijs,
infrastructuur e.d. zorgt) zou de markt
sector op zijn beurt niet goed kunnen
functioneren. Maar ook als we als ken
getal de verhouding tussen het totaal
aantal werkenden (dus inclusief
(semi)ambtenaren) en de niet-werken
den met een uitkering nemen, was er
sprake van een forse verslechtering. In
1973 stonden tegenover iedere uitke
ringsgerechtigde ruim 2 werkenden, in
1983 waren dat er nog maar 1,4.
Deze verslechtering kan voor een
groot deel worden verklaard uit de
toenmalige loonontwikkeling en de
koppeling die in die tijd bestond tussen
de inkomens in de markt- en die in de
collectieve sector. In adviezen van de
Sociaal-Economische Raad (over het
sociaal-economisch beleid op middel
lange termijn uit 1981 en 1982) werd in
dit kader gesproken van een vicieuze
cirkel of, nog duidelijker, een neer
waartse spiraal. Loonsverhogingen in
de marktsector werden via aanpas
singsmechanismen voor uitkeringsge
rechtigden en het trendbeleid voor
(semi)ambtenaren vertaald in evenre
dige inkomensverbeteringen die de
overheid betaalde. Daardoor moesten
belastingen en premies omhoog. Deze
werden door de loontrekkers op onder-
19 Rabobank 3/90