Visie op 1990
nele beleggers bleken, vanwege de vlak
ke en later omgekeerde rentestructuur,
niet bereid om al hun ter belegging be
schikbaar komende middelen op de kapi
taalmarkt aan te bieden. Een aanzienlijk
deel van hun financieringsoverschot heb
ben zij kort belegd. Voorts werden de
banken vanaf medio 1989 beperkt in hun
geldschepping, wat ook een drukkend ef
fect had op hun netto aanbod op de kapi
taalmarkt. Gezinnen en bedrijven met fi
nancieringsoverschotten hebben deze
middelen, mede vanwege de rentestruc
tuur, overwegend in geldmarktbeleggin
gen omgezet. Gezinnen en bedrijven met
financieringstekorten uit hoofde van met
name investeringen (waaronder investe
ringen in eigen woningbezit) daarentegen
deden een omvangrijk beroep op de ka
pitaalmarkt. Het beroep van het Rijk op
de kapitaalmarkt was vergelijkbaar met
dat in 1988. Per saldo was de binnen
landse vraag op de kapitaalmarkt groter
dan het binnenlands aanbod, waardoor
kapitaalinvoer nodig was. Met name wa
ren buitenlandse beleggers geïnteres
seerd in Nederlandse staatsobligaties.
Voor dit jaar wordt een geleidelijke te
rugkeer naar meer normale kapitaal
marktverhoudingen verwacht, zij het dat
geen (substantieel) negatief saldo op de
kapitaalrekening zal ontstaan. Daarbij
speelt een belangrijke rol, dat de rente
structuur in ons land in de loop van 1990
weer een normaal verloop zal kunnen
krijgen door een daling van de korte ren
te, waarbij uiteindelijk de korte rente be
neden de kapitaalmarktrente ligt. Dit zal
voor de institutionele beleggers aanlei
ding zijn om, méér dan in 1989, hun be-
legbare middelen, waaronder de in 1989
op de geldmarkt gestalde middelen, op
de kapitaalmarkt te plaatsen. Voorts zul
len de gezinsbesparingen een verder
herstel laten zien, hetgeen de banken de
mogelijkheid geeft om, binnen de moge
lijkheden van de kredietrestrictie, een
met 1989 vergelijkbaar aanbod te reali
seren. De binnenlandse vraag zal op een
zelfde niveau als in 1989 blijven, waarbij
een geringer beroep van de overheid
wordt gecompenseerd door een grotere
vraag door gezinnen en bedrijven. Per
saldo zal een toegenomen binnenlands
aanbod bij een stabiliserende binnen
landse vraag tot minder kapitaalinvoer
leiden. De in vergelijking met 1989 rui
mere binnenlandse kapitaalmarkt verge
makkelijkt in principe de mogelijkheid om
de Duitse kapitaalrente te blijven volgen.
We hebben echter in de afgelopen
maanden kunnen constateren, dat het
renteverschil met West-Duitsland niette
min flink is opgelopen onder invloed van
het Oost-Europa-effect. Onzeker is of dit
effect van blijvende aard is.
Rentestructuur en risico's
De thans bestaande omgekeerde ren
testructuur in ons land zal in de loop van
dit jaar naar verwachting verdwijnen.
Aanvankelijk zullen de korte en lange
Economische kerngegevens Nederland en West Duitsland
Nederland
West-Duitsland
1988
1989
1990
1988
1989
1990
Proc. mutaties t.o.v.
voorafgaand jaar
Bruto nat. produkt
2,6
4'/4
3
3,7
4
3'/2
Binnenlandse
liquiditeitenmassa
14,3
12
8
6,2
5'/2
5
Loonkosten per
eenheid produkt
-2,0
-2
0
1,0
1
IV2
Prijspeil consumptie
0,7
11/4
21/4
1,1
3
23/4
Uitvoervolume
7,9
7
6V2
6,2
11
7
Invoervolume
6,2
61/2
6
6,5
7'/2
6V2
Niveau's
Werkloosheid
7,7
7
6V2
8,5
8
71/2
Vorderingensaldo
totale overheid NNI)
-5,0
-41/2
-41/4
-2,1
-1/4
3/4
Lopende rekening
betalingsbalans NNI)
2,6
21/2
23/4
3,8
5
5
De geleidelijke open
stelling van de Oosteu-
ropese economieën
biedt West-Europa de
komende jaren extra
groeikansen.
rente nog onder opwaartse druk staan,
doch rond medio 1990 zal een daling van
de geldmarkttarieven kunnen optreden,
omdat de monetaire autoriteiten in reac
tie op de enigszins afzwakkende econo
mische groei en een vermindering van de
inflatoire spanningen een minder strak
monetair beleid gaan voeren. De kapi
taalmarktrente zal met vertraging volgen,
waardoor een terugkeer naar een norma
le rentestructuur optreedt. Wel bestaat de
indruk, dat het verschil tussen de geld
markt- en de kapitaalmarktrente structu
reel kleiner wordt onder invloed van de
vervaging van de grenzen tussen de
geld- en de kapitaalmarkt, onder andere
door de toegenomen liquiditeit van finan
ciële markten, de liberalisering van het
kapitaalverkeer en de ontwikkeling van
nieuwe financiële instrumenten.
Uiteraard is bovenstaande verwach
ting omgeven met onzekerheden. Het
grootste risico ligt in dit verband bij de
ontwikkeling van de inflatie. Indien de
economische groei krachtiger blijft dan
thans wordt verwacht en de (forse) loon
eisen van de vakbeweging gehonoreerd
zullen worden, kan de inflatie weieens
een minder gunstig beloop laten zien. De
monetaire autoriteiten in de diverse lan
den - en hierbij wordt in eerste instantie
aan de Verenigde Staten en West-Duits-
land gedacht - zullen in zo'n geval niet
overgaan tot monetaire verruiming, doch
de geldmarktrente op een hoog niveau
houden. De voorziene daling van de kor
te rente treedt dan niet op.
Dat het hier geschetste risicoscenario
niet willekeurig is, blijkt uit de recente
ontwikkelingen in Oost-Europa. Voor dit
jaar wordt voor West-Duitsland een extra
groei voorzien van ca. een 1/2% als ge
volg van de ontwikkelingen in met name
de DDR. Een dergelijke groei-impuls
houdt in dat van enige afkoeling van de
Westduitse economie geen sprake zou
zijn. Indien tegelijkertijd de inflatoire
spanningen niet afnemen, is een voort
duren van het restrictieve monetaire be
leid van de Bundesbank derhalve niet uit
te sluiten, met alle gevolgen vandien
voor de rente, ook in ons land.
9 Rabobank 2/90