Prestatiemeting Huurwaardeforfait Figuur 2. Concrete toepassing van het systeem van kengetallen produkl- rentabiliteit per produkt totale inkomsten per produkt interne verreken rente totaal volume (in guldens) totaal volume (in aantallen transacties) integrale kosten per produkt totaal volume (in aantallen handelingen) integrale integrale kosten pei per produkt produkt (hoofd (aangesloten kantoor) banken) integrale kosten per handeling Als centrale maatstaf is, zoals reeds aangegeven, gekozen voor produktrenta- biliteit. Deze maatstaf wordt vervolgens - geheel in navolging van de Du Pont-me thode - uitgesplitst in meer gedetailleerde, ondersteunende kengetallen. Produktren- tabiliteit is gedefinieerd als de verhouding tussen de totale inkomsten per produkt en de integrale kosten per produkt. Een concrete uitwerking van het model is weergegegeven in figuur 2. Zoals uit het schema blijkt wordt een duidelijk onder scheid gemaakt tussen de volumina in waarde, uiteindelijk mede bepalend voor het renteresultaat, en de volumina in aantallen, mede bepalend voor de provi sie-inkomsten en vooral de kosten. Af hankelijk van de aard van het produkt zijn het renteresultaat en de provisie-inkom sten niet altijd beide aan de orde. Het be lang van de interne verrekenrente is in het schema zichtbaar gemaakt. Met het model is een structuur ge creëerd die niet alleen inzicht biedt in de hoogte en de ontwikkeling van de pro- duktrentabiliteit, maar die het manage ment tevens in staat stelt na te gaan wel ke factoren in welke mate bijdragen aan het resultaat. Zo kan in een vroegtijdig stadium geconstateerd worden welke veranderingen zich in de diverse kenge tallen voordoen, welke consequenties dit zal hebben voor de winstbijdrage en hoe -indien nodig- de activiteiten kunnen wor den bijgestuurd. Gebruik van het instrument De effectiviteit van het nu ontwikkelde meetinstrument is uiteraard afhankelijk van de kwaliteit van het hulpmiddel zelf, maar wordt ook beïnvloed door andere factoren. Zo is belangrijk hoe manage ment en medewerkers met het instru ment omgaan. Voorkomen moet bijvoor beeld worden dat zij de aandacht te veel richten op die aspecten die in het sys teem zijn opgenomen. Dit te zeer gericht zijn op dergelijke stuurgrootheden zou tot verstarring kunnen leiden. Een periodie ke evaluatie lijkt wenselijk om de flexibili teit van het systeem te handhaven. Ver der is het verstandig om de gebruikers bij de invoering van het systeem goed te on dersteunen, daarbij duidelijk het doel van meten aan te geven en hen te wijzen op de mogelijke gevaren. Een factor die de effectiviteit van het meetsysteem op korte termijn kan beper ken, is het feit dat veel noodzakelijke in formatie vooralsnog niet of moeilijk te verkrijgen is. Een herbezinning op de hui dige managementinformatiesystemen lijkt noodzakelijk. Een laatste opmerking geldt de ten dens tot verdere decentralisatie van be voegdheden en verantwoordelijkheden. Het meetinstrument vormt voor decentra le managers een waardevol onderdeel van het instrumentarium dat hen in staat moet stellen inhoud te geven aan hun be voegdheden en verantwoordelijkheden. Vervolg van pagina 20 te gaan wonen zonder dat de ander ver der moet reizen. Daarnaast wisselen mensen steeds vaker van baan. Slechts weinigen zullen echter bereid zijn en over voldoende financiële middelen beschik ken om elke 3 a 4 jaar te verhuizen. Bo vendien kan bij de aankoop van een nieuwbouwwoning niet worden geprofi teerd van de verlaagde overdrachtsbe lasting. Per saldo moet dus ernstig wor den betwijfeld of de voorgenomen maat regelen wel tot het gewenste effect (na melijk een schoner milieu door minder woon-werkverkeer) zullen leiden. Gevolgen woonlasten Voor de burger met een eigen huis betekenen de voorgenomen maatregelen enkel hogere lasten. Dergelijke maatre gelen zullen de woningmarkt zeker niet stimuleren. Door de hogere lasten zullen mensen met hogere inkomens, ondanks de lagere overdrachtsbelasting, minder snel doorschuiven naar duurdere koop woningen. In het duurdere huis krijgen ze immers, door het verhoogde huurwaar deforfait, te maken met extra hoge woon lasten. Voor mensen met een lager inko men wordt het steeds moeilijker een ei gen huis te financieren. Zij zullen dus langer in huurhuizen blijven wonen, waardoor het tekort aan huurhuizen zal oplopen. Bovendien komt de verhoging van het forfait op een uiterst ongelukkig moment, aangezien de hypotheekrente de laatste tijd sterk gestegen is en uit dien hoofde de woonlasten toch al zijn toegenomen. De verhoging van het for fait met een vol procent leidt tot een ver dere lastenverzwaring voor de huiseige naar, omdat de jaarlijks hogere lasten van een 1%-punt hoger forfait hooguit voor de helft opwegen tegen het inciden tele voordeel van een 1,25% lager tarief van de overdrachtsbelasting. Deze maatregel is dus volstrekt in strijd met de kabinetsdoelstelling om het eigen-wo- ningbezit te bevorderen. Wanneer de overheid onvoorspelbare en onverwachte maatregelen blijft nemen die leiden tot lastenverzwaring, wordt het voor de potentiële huizenkoper boven dien steeds moeilijker om (samen met zijn hypotheekverstrekker) een juiste in schatting te maken van zijn toekomstige lasten, waardoor de kans op financiële problemen zal toenemen. Het is daarom aannemelijk dat de voorgestelde forse verhoging van het huurwaardeforiait. in samenhang met an dere lastenverzwaringen, per saldo een negatief effect op de woningmarkt zal hebben en nauwelijks zal bijdragen tot een schoner milieu. 30 Rabobank 2/90

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1990 | | pagina 30