- 24 plaats van op waarnemingen van jaar tot jaar. schema 2. Kerngegevens 1988 (x 1.000) Een voordeel van de geschetste metho diek is dat het volgen van het rentebe- drijf en het provisiebedrijf van banken op eenduidige wijze kan geschieden aan de hand van de omzet en toege voegde waarde van de onderscheiden resultatencentra. Voor banken met hun grote diversiteit aan produkten, kan een helder afrekenmechanisme een belang rijk intern sturingsinstrument zijn. Het is te vergelijken met de omzet per m2 als toets voor het assortimentsbeleid in wa renhuizen met hun vele duizenden arti kelen. De berekening van de omzet van ban ken vereist dat de (gepubliceerde) winst- en verliesrekening inzicht geeft in zowel de rentebaten als in de rentelas ten. In de ons omringende landen is die verbijzondering gebruikelijk, echter nog niet in Nederland. Daar in de jaarversla gen van Nederlandse banken tot nu toe alleen de gesaldeerde rentebaten en - lasten worden vermeld (netto-renteba ten) valt de omzet niet te becijferen. De toegevoegde waarde, waaronder de netto-rentebaten, provisies en overige baten zijn begrepen, valt wel af te lei den uit de jaarverslagen van Neder landse banken. Voor de Rabobankorganisatie loopt het calculatieschema over 1988 als volgt: Rentebaten (bruto) Rentelasten Interestbaten (netto) Provisiebaten Andere baten Toegevoegde Waarde' niet gepubl. niet gepubl. f 3.922 min f 710 min f 202 min 4.834 min Rabo ABN Amro NMB Balanstot. (x 1 mrd.) 162 170 168 87 Aantal medew. 33 31 23 12 Pers. kosten/med. 63 68 68 82 Totale lasten/med. 95 105 111 132 Toeg. waarde/med. 146 150 172 213 Bron: Jaarverslagen. schema 3. Mutatie kerncijfers 1988 en 1985 (x 1.000) Rabo ABN Amro NMB Aantal medew. 2,7 1,9 0,1 Pers. kosten/med. 2,0 2,0 7,0 14,0 Overige kosten/med. 2,0 4,0 9,0 11,0 Totale lasten/med. 4,0 6,0 16,0 25,0 Toeg. waarde/med. 8,0 5,0 18,0 40,0 Informatie-technologie en produktiviteit Aan de hand van de nieuwe inhoud van bestaande grootheden zal worden ingegaan op de consequenties van het gevoerde automatiseringsbeleid voor de verhouding van de produktiefacto- ren arbeid en kapitaal en de produktivi teit van de dienstverlening. Voor de algemene beeldvorming zijn in schema 2 enkele kerngegevens weer gegeven van de vier grootste Neder landse banken. In het kader van deze analyse wordt niet ingegaan op de - op zichzelf interessante - verschillen tus sen instellingen, maar wordt getracht algemene tendensen waar te nemen. Schema 3 geeft een beeld van de ont wikkeling van de kerncijfers in de perio de 1985 tot en met 1988. Het blijkt dat bij de beschouwde banken in 4 jaar tijd het aantal medewerkers is toegenomen met in totaal 4 700. De personeelslas ten per medewerker stegen eveneens. De overige lasten (totale lasten minus personeelslasten) hebben onder meer betrekking op de afschrijving op mate riële vaste activa, w.o. automatiserings apparatuur. De overige lasten stegen, bij de 4 banken tezamen, in absolute zin nagenoeg in gelijke mate als de personeelskosten. De verhouding ar beidskosten/totale kosten blijkt dan ook slechts een geringe daling te vertonen, ondanks het gestegen investerings-ni- veau bij banken. Arbeidsproduktiviteit Tegenover de toegenomen lasten per medewerker is de toegevoegde waarde per medewerker eveneens gestegen en wel gemiddeld sterker dan de lasten. Dit vormt een aanwijzing voor een ge stegen arbeidsproduktiviteit. Om de omvang van deze stijging te kunnen berekenen zijn de (gepubliceerde) kerncijfers bewerkt. Daarbij is een on derscheid gemaakt tussen de ontwikke lingen in de rente- respectievelijk de provisiesfeer. Aan de hand van de ge gevens van de Rabobank zullen wij de uitgevoerde calculaties toelichten, (zie schema 4). Allereerst is de volumegroei berekend van het rentebedrijf over de periode 1985/88 (1,23). Hieronder verstaan wij de ontwikkeling van de netto-renteba ten over deze periode (1,12), gecorri geerd voor de ontwikkeling van de ren temarge (2,43/2,66). Dit is analoog aan de goederenhandel: indien bij dalende prijzen de opbrengst van de verkopen stijgt, is kennelijk het volume van de verkopen toegenomen. Op de bankmarkt is de rentemarge ge daald, terwijl de rente-baten toch zijn toegenomen. Dit voor het prijseffect geschoonde vo lume is meer representatief voor de te verrichten hoeveelheid werkzaamhe den dan de rentebaten zelf. Eveneens is de volume-ontwikkeling van de provisie- en overige baten bere kend (1,26). Vervolgens is de volume groei van het totale rente- en provisie- bedrijf geschat door een gewogen ge middelde te berekenen van beide acti viteitencategorieën. Gewogen werd met het aandeel van de rente-, resp. provisie- en overige baten in de totale baten. Zoals uit de opstelling in schema 4 blijkt is het aandeel van de rentebaten in de totale baten bij de Rabobank licht afge nomen van 83,2% in 1985 tot 81,1% in 1988. Bij de drie andere banken is dit aandeel evenwel toegenomen; zulks in tegenstelling tot de verwachte ontwik keling van de batenstructuur. Zo steeg het aandeel van de rentebaten in de to tale baten bij de Amro in de periode 85/88 van 65,7% tot 66,1%. Hierbij speelt een rol dat de provisiebaten en overige baten (w.o. resultaten beleg-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1989 | | pagina 24