27 Meerdere ibrn 's voor bestuur en directie Leden-ibm Tussen coöperaties bestaan verschil len in invloed van leden op het ma nagement. Sommige directeuren heb ben bijvoorbeeld dagelijks te maken met leden, terwijl anderen de leden weinig zien. Deze concrete relatie met de leden vormt voor de coöperatie de unieke context waarin bestuur en di rectie functioneren. Verschillen in de ledenrelaties zijn aan te duiden op drie niveaus. Door middel van deze drie ni veaus (samen te vatten als 'leden-ibm') is het mogelijk iedere ledenrelatie te ty peren. Hierna zal blijken dat de aard van die ledenrelatie (de 'leden-ibm') verregaande invloed heeft op de wijze waarop bestuur en directie functione ren. Het 'i-niveau' staat voor de in houd van opvattingen van leden over managementonderwerpen. Bij sommi ge coöperaties - veilingen bijvoorbeeld - is die inhoud breed: op een breed terrein worden bestuur en directie ge confronteerd met expliciete meningen van de leden. Bij andere coöperaties - sommige aankoopcoöperaties bijvoor beeld - is die inhoudsdimensie smal. Leden interesseren zich vooral voor de prijzen die ze moeten betalen. Of bestuur en directie met de opvattin gen van de leden rekening moeten houden hangt af van de betrokkenheid van de leden; het 'b-niveau'. Betreft het een halszaak (bijvoorbeeld de hoogte van het melkgeld bij een zuivelcoöpe- ratie) of hebben leden weliswaar een mening, maar laat dat onderwerp hen verder koud (bijvoorbeeld een geringe verandering van de lay-out van een verwerkingsfabriek)? Voor werkelijke invloed op het ma nagement dienen de leden verder ook over een zekere macht te beschikken; het 'm-niveau' van de ledenrelatie. Hier wordt dan niet gedoeld op de formele macht van de leden zoals die is vast gelegd in statuten en huishoudelijke re glementen, maar op de werkelijke machtsverhoudingen binnen een co- operatie. Deze machtsverhoudingen vloeien voort uit de afhankelijkheidsre latie tussen leden en coöperatie. Zijn leden van een afzetcoöperatie bijvoor beeld verplicht om hun volledige pro- duktie aan de coöperatie te leveren en zijn er weinig alternatieve afzetkanalen beschikbaar, dan zijn die leden be paald afhankelijk van die coöperatie. De werkelijke macht van de leden neemt hierdoor af. Iedere coöperatie zal een andere ledenrelatie en dus een ander leden-ibm-profiel hebben. bestuur directie coöperatief markt omgeving Fig. 1 Omgevingsvelden voor bestuur en directie Ook vanuit het bedrijf en de (markt)om- geving wordt er een appèl op bestuur en directie gedaan. Steeds is ook hier bij sprake van een inhouds-, betrok kenheids- en machtsniveau. Willen besturen en directies nu ergens een besluit over nemen dan is het be langrijk om de verschillende 'ibm-s' af te tasten. Wanneer kunnen we over onderwerp X beslissen? Hoe ligt dat onderwerp bij de leden (wat is de in houd van de opvattingen die ze hier over hebben en in hoeverre zijn ze bij dit onderwerp betrokken)? Dezelfde vragen stelt men ook richting bedrijf en (markt)omgevingspartijen. Maar ook schat men de machtsverhoudingen in. Ontevredenheid van een 'machtig' om gevingsveld is immers bedreigender voor de continuïteit van de coöperatie dan ontevredenheid van een minder machtig omgevingsveld. Per coöperatie zijn de 'leden-ibm' en de 'overige ibm's' in te schatten en is na te gaan in hoeverre de activiteiten van bestuur en directie overeenstem men met die van coöperaties met ver gelijkbare ibm's. Management van coöperaties: verschillen met de nv/bv Op veel managementterreinen wijkt het management van de coöperatie af van dat van de nv/bv. Enkele voorbeelden. Bij het inkoopbeleid van afzetcoöpera- ties zijn deze verschillen bijzonder dui delijk. Is het bij de nv/bv de bedoeling een maximaal verschil tussen inkoop- en verkoopprijs te realiseren door in koopprijzen laag te houden, afzetco- operaties willen juist een zo hoog mo gelijke inkoopprijs realiseren. Ook de 'zelffinanciering' en de besteding van overschotten (nabetalen of reserveren) vormen unieke managementaspecten. Verder dragen bestuur en directie niet alleen zorg voor de organisatiestructuur van het bedrijf, maar daarnaast ook voor de structuur van de vereniging. Ook zijn er algemene verschillen aan te duiden. Ten eerste de communicatie met de leden. Bestuur en directie die nen intensief met leden te communice ren. Zowel om hen informatie te ver schaffen als om meningen die er bij hen leven te peilen. Gebruik wordt hier bij gemaakt van een heel scala aan communicatiemiddelen: vergaderingen met leden, verenigingsmedewerkers, periodieken, informele individuele con tacten, enzovoort. Ten tweede de intensieve samenwer king tussen bestuur en directie. In de praktijk blijkt de relatie bestuur-directie een gelijkwaardige te zijn, gebaseerd op een groot onderling vertrouwen (in plaats van een hiërarchische relatie met scherp afgebakende taakver delingen). Ook de wijze van besluitvor ming in de coöperatie wijkt af van de nv/bv. De opdracht van bestuur en di rectie is om de besluitvorming zodanig te organiseren dat er een optimale kop peling tot stand komt van de bedrijfs- en markt(omgevings)belangen met de belangen van de leden. Bestuursvoorzitter en directeur vervul len hierbij de rol van 'epicentrum'. Zij schatten de gevoeligheid van onder werpen in (de 'ibm's') en beslissen wel ke partijen op welke wijze bij de besluit vorming worden betrokken. Als finale richtsnoer voor al deze activiteiten van bestuur en directie geldt het behouden van het vertrouwen van de leden. Invloed van de leden-ibm Bovenstaande verschillen gelden ech ter niet voor alle coöperaties. Een be langrijke verklarende factor hiervoor is de leden-ibm. Hebben leden van een coöperatie op veel terreinen expliciete opvattingen (inhouds- en betrokken heidsniveau) en zijn ze bovendien rela tief machtig (machtsniveau) dan bete kent dat, dat bestuur en directie op veel terreinen met leden communiceren en wel via zoveel mogelijk kanalen. Voorts worden leden bij veel besluitvormings processen betrokken. Een en ander leidt tot een intensieve afhankelijk heidsrelatie tussen bestuur en directie. Interesseren leden zich echter voor maar enkele onderwerpen (inhouds- en betrokkenheidsniveau) en is hun rela tieve macht niet zo groot, dan beperkt de communicatie met hen zich tot die onderwerpen. Veel besluiten worden dan binnen bestuur en directie geno- Vervolg op pagina 30

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1989 | | pagina 27