Management met een plus Management in coöperaties Veel coöperaties bezinnen zich op de vraag wat 'coöperatief onderne merschap' in de toekomst inhoudt. Ook het functioneren van bestuur en directie vormen een wezenlijk onderdeel van deze herbezinning. Dit laat ste mede met het oog op management development en 'bestuurs- deveiopment' activiteiten. Onlangs verscheen er een proefschrift over het functioneren van directeuren en besturen van (grotere) coöperatiesen over de bijzonderheden waarmee zij rekening moeten houdengezien de bijzondere coöperatieve context waarin het managementwerk wordt ver richt. Op basis van dit onderzoek wordt vastgesteld welke kwaliteiten directeuren zouden moeten hebben om optimaal binnen die coöperatieve context te functioneren. In een korte reeks van twee artikelen worden de belangrijkste conclusies van dit proefschrift weergegeven. In dit eerste deel komen enkele algemene conclusies aan bod; in het tweede deel - dat in het novembernummer wordt geplaatst - worden deze conclusies 'toegepast' op besturen en directies van Rabobanken. olgens een bekende ziens wijze dragen de leden bij het toetreden tot een co- operatieve vereniging als het ware bedrijfsfuncties van hun onderneming over aan de coöperatie. Om de coöperatie een financiële basis te geven financieren de leden in het algemeen 'hun' gezamenlijke be drijf en lopen ze er - meestal - finan ciële risico's voor. Dit maakt ze inhou delijk geïnteresseerd in het mana gement van die coöperatie. De wijze waarop de coöperatie namelijk de overgenomen bedrijfsfunctie verricht, kan gevolgen hebben voor het functio neren van de ledenbedrijven. Het feit dat de coöperatie bedrijfsfuncties van ledenbedrijven overneemt en de wil van leden om zich inhoudelijk met het management bezig te houden vormen de unieke context van het coöperatie- management. Vertrouwen van de leden De formele organisatie van de coöpe ratie is er op gericht beïnvloeding door de leden mogelijk te maken. Het hoog ste orgaan - de algemene ledenverga dering (ledenraad) - kiest een bestuur. Deze benoemt een directie, waaraan bepaalde taken worden overgedragen. Steeds is hier sprake van een manda teringsrelatie. De ledenvergadering mandateert taken en bevoegdheden aan het bestuur. Op zijn beurt doet het bestuur dat aan de directie. Wil de co- operatie goed functioneren, dan is het vertrouwen dat deze bestuurlijke colle ges in elkaar stellen van essentieel be lang. Leden willen zich, gegeven hun belangen, inhoudelijk met het manage ment bemoeien. Maar vertrouwen ze bestuur en directie, dan laten ze hen alle ruimte; ruimte die bestuur en direc tie nodig hebben voor effectief ma nagement. Het handhaven en verster ken van dat vertrouwen van de leden is daarom te beschouwen als de rode draad die door het functioneren van be stuur en directie heenloopt. Drie omgevingsvelden van bestuur en directie Naast de leden hebben besturen en di recties ook te maken met het coöpera tieve bedrijf, de markten en overige omgevingsvelden. Zijn de markten voor afzetcoöperaties de afzetmarkten, voor aankoopcoöperaties gaat het hier om de markten waar ze voor hun leden in kopen. Als overige omgevingsvelden gelden regionale en (inter)nationale overheidsinstanties; opiniërende orga nisaties zoals standsorganisaties, over koepelende organen, studieclubs en tenslotte de banken. In figuur 1 zijn deze omgevingsvelden weergegeven. Bestuur en directie bevinden zich in een complex relatieveld. leder van de hierboven aangeduide partijen probeert namelijk (direct of indirect) invloed uit te oefenen om zijn eigen belang veilig te stellen. Om problemen te voorkomen moeten bestuur en directie zoveel mo gelijk partijen tevreden stellen. Maar naarmate de verschillende belangen meer tegengesteld zijn, wordt dit een steeds ingewikkelder opdracht. Dr. Th. H. Homan Docent Nijenrode, Universiteit voor Bedrijfskunde

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1989 | | pagina 26