werpt een smet op het werk van de
vereenvoudigingscommissie Oort, die
een dergelijke aanpak zeer bewust en
hartgrondig had verworpen.
De genoemde grote operaties zijn ver
gemakkelijkt door het gunstige econo
mische klimaat. Aan het eind van de
jaren tachtig staat de nationale econo
mie er, afgezien van de nog omvangrij
ke werkloosheid, goed voor. De beurs-
crisis van oktober 1987 had veel eco
nomen aanvankelijk volledig op het
verkeerde been van de groeivertraging
gezet. We beleven echter tijden met
een sinds de jaren zestig ongekende
hoogconjunctuur. Mede daardoor ziet
het er naar uit dat de doelstelling voor
het financieringstekort van het rijk van
51/4% in 1990 ruimschoots wordt ge
haald. De uitgavendiscipline bij de
overheid laat echter nog sterk te wen
sen over. Dat geeft reden tot zorg voor
de jaren waarin het economische tij
gaat keren. Politici doen er goed aan
conjunctuur en structuur nauwkeurig
uit elkaar te houden.
Vooruitzichten voor economie
en beleid
Wat valt er nu te verwachten voor de
jaren negentig? De verkiezingspro
gramma's van de grote politieke partij
en bieden daarin een voorlopig inzicht.
De eerste liefde voor een beleid gericht
op lastenverlichting en het ombuigen
van overheidsuitgaven lijkt te zijn be
koeld, zij het bij de een wat minder dan
bij de ander. Opvallend is voorts hoe
weinig de partijprogramma's op het
punt van het economische beleid van
elkaar verschillen. Een ideologisch de
bat over de economische politiek wordt
nauwelijks meer gevoerd.
De marges zijn dan ook aanmerkelijk
verkleind. De Europese eenwording en
de verdere globalisering van markten,
die op zich extra groeistimulansen kun
nen opleveren, betekenen een erosie
van de nationale bevoegdheden op
macro-economisch en monetair terrein.
Het referentiepunt voor het beleid zal
steeds meer moeten worden toege
spitst op de vraag hoe het aantrekkelijk
kan worden gemaakt om in ons land te
werken en te investeren. Dat maakt
een slingerbeweging in het beleid, na
meer markt in de jaren tachtig weer
meer overheid in de jaren negentig,
minder waarschijnlijk en zeker niet
wenselijk.
Wel komen er andere accenten. De te
rugkeer in partijprogramma's van eni
gerlei vorm ('beleidsmatig') van koppe
ling tussen inkomens in de marktsector
en in de collectieve sector geeft aan
dat rechtvaardigheidsoverwegingen ge
leidelijk meer gewicht krijgen ten op
zichte van economische doelmatig
heidsargumenten.
Op het terrein van de arbeidsvoorwaar
den valt een voortzetting van de huidi
ge trend van decentrale loonvorming te
prefereren. Langs die weg kunnen
wenselijkheden en mogelijkheden per
bedrijf(stak) het beste worden afgewo
gen. De zgn. 'beleidsmatige koppeling'
en de geringere politieke bereidheid tot
lastenverlichting kunnen op zich echter
de loonvorming naar een meer centra
le aanpak doen tenderen. Een gemid
delde loonontwikkeling binnen de ruim
te vanuit de produktiviteitsgroei is nood
zakelijk om de forse werkgelegen
heidsgroei te kunnen continueren en
het inflatiespook zo veel mogelijk bui
ten de deur te houden.
De grote uitdaging voor de jaren ne
gentig vormt het milieubeleid. Een
combinatie van versterkte regelgeving
en marktconforme benadering via hef
fingen ligt voor de hand. Maar vooral
ook zal het bedrijfsleven door eigen ini
tiatieven (zoals milieuconvenanten) blijk
moet geven van een eigen verantwoor
delijkheid. Zo kan effectieve regelge
ving ontstaan waarmee de onderschei
den sectoren uit de voeten kunnen.
De technologische vernieuwing kan
daarbij behulpzaam zijn. Deze zal in de
komende jaren een versnelde dyna
miek teweegbrengen op het punt van
produktietechnieken en produktontwik-
keling. Dat zal ook het arbeidsbestel
en de organisatie van het produktiepro-
ces in ondernemingen niet onberoerd
laten.
Bij een beleidsmatig adequaat inspelen
op de kansen die de internationale om
geving onze economie biedt, moet het
mogelijk zijn in de jaren negentig van
uit een structureel groeipad van krap
2V2% naar een groeitempo van 3% of
zelfs meer te geraken. Dat is ook ge
wenst met het oog op een stabiele
maatschappelijke ontwikkeling in de ja
ren negentig; in het bijzonder voor het
oplossen van het nog steeds omvang
rijke werkloosheidsprobleem. De om
vang van de effectief vrije arbeidsreser
ve kan op circa 100 000 worden ge
steld. Bij een frictiewerkloosheid van
100 000 resteert een categorie die
deels om-, her- en bijscholing behoeft
en deels tot de moeilijk bemiddelbaren
behoort. Zonder een intensief scholings
beleid lopen we op deelmarkten tegen
de grenzen van het arbeidsaanbod op.
Overigens is de uitdaging voor beleid
groter dan de voorgaande cijfers sug
gereren, als we de omvang van de ver
borgen werkloosheid (met name partië
le WAO'ers en vrouwen) ook in de be
schouwing betrekken. Een vergroting
van de participatiegraad van de be-
roepsgeschikte bevolking is gewenst
ten einde het economisch draagvlak te
versterken en de collectieve lasten te
beperken.
Financiële markten
De jaren tachtig lieten in ons land gros-
so modo een halvering zien van de ren
tetarieven. Na het beruchte incident
van begin 1983, toen de gulden bij een
herschikking binnen het Europese Mo
netaire Stelsel (EMS) achterbleef bij de
Duitse mark, heeft de Nederlandse
munt (afgezien van onvermijdelijke klei
ne schommelingen) de D-mark niet
meer losgelaten. De renteverschillen
met de oosterburen zijn aanvankelijk
groter, maar later geleidelijk kleiner ge
worden.
Tegenover de relatieve oase van rust
binnen het EMS, stond het geweld van
de voortdurend wijzigende wisselkoers
verhoudingen tussen de drie sleutelva
luta's: dollar, yen en de mark met in zijn
kielzog de andere EMS-valuta's. Waar
inmiddels twee weken valutahandel vol
doende is om de wereldgoederenhan
del van een heel jaar te financieren, is
duidelijk dat de relatie tussen de voor
een groot deel door speculatieve kapi
taalstromen gedreven financiële mark
ten en de reële economie bepaald los
ser is geworden. De aandelenmarkt is
daar sinds oktober 1987 wel het meest
duidelijke voorbeeld van. De reële we
reld trekt zich weinig aan van de finan
ciële markten en andersom. De turbu
lentie rond valutakoersen en rentestan
den maakt het werk van economen er
niet makkelijker op, ook al nemen ze af
stand van de waan van de dag. De
volkswijsheid wil dat economen niet
kunnen voorspellen, maar alleen ach
teraf kunnen verklaren waarom bepaal
de ontwikkelingen zich voltrokken. Het
niet altijd innerlijk consistente gedrag
op de financiële markten maakt echter
zelfs het laatste problematisch. Het niet
te verklaren deel noemen economen
'sentiment', waarmee ze aangeven dat
ze er zelf niets verstandigs over kunnen
zeggen.
Kunnen we dat dan wel over de jaren
negentig? In ieder geval lijkt duidelijk
dat er geen weg terug is op het punt
van liberalisering en deregulering van
financiële markten en groei en gebruik
van financiële innovaties, zij het dat
puur modieuze vormen zichzelf al heb
ben uitgeselecteerd. De meer serieuze
modaliteiten van financiële vernieuwing