gedachtengang de overgang naar uit
eindelijk één munt voor alle betrokke
nen gemakkelijker.
De andere weg is het introduceren van
een dertiende Europees betaalmiddel,
naast de al bestaande nationale valu
ta's. Dit wordt wel genoemd 'de route
van de parallelle munt'. De voorstan
ders hiervan hopen dat deze munt
langzamerhand de afzonderlijke natio
nale valuta's in Europa zal verdringen.
Door het stempel van wettig betaalmid
del voor de ECU zou deze aantrekkelij
ker worden, om vervolgens na een rui
me overgangstijd het algemene Euro
pese betaalmiddel te worden. Geduren
de deze overgangsperiode zou het ge
bruik van de ECU zowel in de particu
liere als in de officiële sfeer intensief
gestimuleerd moeten worden.
Oprichting van een Europese
Centrale Bank
Welke weg men ook zou willen kiezen
om te komen tot de Europese munt,
voorwaarde is in ieder geval dat er een
centrale instelling komt die deze ge
meenschappelijke munt uitgeeft. Zo'n
instituut zou echter nog meer functies
moeten hebben alvorens van een echte
centrale bank kan worden gesproken.
De Europese Centrale Bank (ECB) zou
uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de
vormgeving en uitvoering van het mo
netaire beleid in de EG, zowel intern als
tegenover de niet-EG landen. Boven
dien zou zij de functie van bank der
banken moeten vervullen.
Bij de oprichting van een ECB doet zich
eveneens de vraag voor of deze tot
stand moet komen via de weg van de
geleidelijkheid, dat wil zeggen door de
harmonisatie van het economische en
financiële beleid in de Gemeenschap,
of via de omgekeerde weg. Dit laatste
wil zeggen dat eerst het institutionele
kader wordt gevormd, met grotere af
stemming van het economische en mo
netaire beleid tussen de EG-lidstaten
als gevolg. Zeker is in ieder geval, dat
de vorming van de ECB gepaard zal
moeten gaan met een overheveling van
nationale bevoegdheden naar Euro
pees niveau.
Te verwachten is dat zich in dit verband
een federaal model zal ontwikkelen, dat
veel lijkt op het Amerikaanse systeem.
Bovendien zal ook op Europees niveau
de onafhankelijkheid van de monetaire
autoriteit gewaarborgd moeten worden.
De ECB zal in haar besluitvorming zo
danig autonoom dienen te zijn, dat zij
niet onderworpen kan worden aan di
recte politieke beïnvloeding. Dat dit
laatste bepaald geen vanzelfsprekend
heid is, blijkt uit het feit dat zo'n autono
mie alleen bij de Deutsche Bundesbank
wettelijk is verankerd, terwijl daarnaast
alleen de Nederlandsche Bank feitelijk
autonoom is. In andere landen, zoals in
Frankrijk, functioneert de centrale bank
meer als uitvoerend orgaan van de
overheid.
Te nemen hindernissen
De opnieuw oplevende aandacht voor
de monetaire integratie concentreert
i zich begrijpelijkerwijs vooral op de ele
menten van één Europese munt en de
voorwaarden waaronder een ECB zou
moeten functioneren. Deze positieve
benadering mag echter niet verhullen,
dat er eerst nog een flink aantal hinder
nissen moet worden genomen. Hierbij
moet met name worden gedacht aan
het feit dat vier EG-landen (het Ver
enigd Koninkrijk, Griekenland, Portugal
en Spanje) geen deel uitmaken van het
(wisselkoersmechanisme) van het
EMS. Over de toetreding van het Britse
pond is al veel gesproken en geschre-
ven en de conclusie is vrij algemeen,
dat dit een belangrijke versterking van
het EMS zou inhouden. Tot nu toe ech
ter weigert de Britse regering deze stap
te zetten en nog recentelijk heeft me
vrouw Thatcher zich uitgesproken te
gen een EMU. De irritatie bij de overige
lidstaten over de Britse houding neemt
toe, getuige de uitspraak van dr. W. F.
Duisenberg, president van de Neder
landsche Bank, dat het pond dan ook
maar niet langer deel moet uitmaken
van de ECU.
Een tweede te nemen hindernis is de
volwaardige deelneming van Spanje,
Portugal en Griekenland aan het EMS.
Wat betreft het eerstgenoemde land, is
het niet onwaarschijnlijk dat toetreding
zal plaatsvinden bij de eerstkomende
EMS-evaluatie in het najaar van 1989.
De economische ontwikkeling van dit
land is zodanig, dat deelname dan al
leszins mogelijk lijkt. Toetreding van
Griekenland en Portugal daarentegen
is een zeer twijfelachtige zaak. Het
structurele verschil in ontwikkeling tus
sen enerzijds deze twee landen en an
derzijds de overige EG-lidstaten is
hiervoor te groot. Toetreding van deze
landen zou geen versterking van het
EMS betekenen, terwijl Griekenland en
Portugal door deel te nemen aan het
EMS welhaast onvervulbare verplichtin
gen op zich zouden nemen.
Het participeren van Italië en België-
Luxemburg op de normale voorwaar
den lijkt op korte termijn een haalbare
zaak. In het kader van de liberalisering
van het kapitaalverkeer moet het dub
bele wisselkoerssysteem van België-
Luxemburg toch al verdwijnen.
In het licht van de genoemde proble
men is het niet onverklaarbaar dat een
alternatief voor de EMU, namelijk een
monetaire unie waaraan slechts een
aantal EG-lidstaten deelneemt, op
nieuw in de belangstelling is gekomen.
Dit idee, eerder door Tindemans gepro
pageerd als 'het Europa van de twee
snelheden', heeft zeker aantrekkelijke
aspecten, maar staat haaks op de be
leidslijn van de afgelopen jaren en zou
weieens onvoorzienbare gevolgen kun
nen hebben voor de voortgang op an
dere terreinen van het integratieproces.
Wenkendmaar nog ver
perspectief
Een EMU zal ongetwijfeld voordelen
hebben, maar uit de ontsporingen van
de ambitieuze plannen uit de jaren ze
ventig kan de les worden getrokken dat
voorzichtigheid op dit gebied geboden
is, op straffe van een hernieuwde mis
lukking. Het zou onverstandig zijn om
te trachten deze voordelen in een over
haast tempo te realiseren. Beter is een
politiek van kleine stappen, waarbij
langzamerhand de economische en in
stitutionele voorwaarden worden ge
schapen om het verre ideaal van een
EMU te bereiken. Het streven naar de
voltooiing van de interne markt in 1992
heeft een eigen momentum, dat niet
wordt geschaad door deze geleidelijk
heid bij de verwezenlijking van de eco
nomische en monetaire unie.