Directe en indirecte gevolgen voor de Nederlandse landbouw De landbouw is tot op heden de enige sector in de Europese economie waarvoor de interne markt al grotendeels gerealiseerd was. Er wordt een verstrekkend gemeenschappelijk beleid gevoerd. Door '1992' komt hier verandering in, want ook op andere gebieden wordt nu vaart gezet achter een interne markt en een gemeenschappelijk beleid. Hoewel de landbouwmarkten nu reeds relatief ver geliberaliseerd zijn, zal de verdere Europese eenwording ook gevolgen hebben voor de agrari sche sector. Met name harmonisatie van belastingen en sociale premies, veterinaire en fytosanitaire regelingen en kwaliteitsbeleid zullen een sti mulerende werking hebben op de handelsstromen tussen de lidstaten. Voor de verwerkende en toeleverende industrie betekent het een tendens tot schaalvergroting. Na 1992 zal het EG-landbouwbeleid zich eveneens moeten aanpassen aan de principes van de interne markt. Groenboek ealisering van één grote in terne markt was reeds bij de oprichting in 1958 één van de doelstellingen van de EG. Nu dertig later, zijn de landbouwmarkten echter als enige reeds grotendeels ge liberaliseerd. Dit kan ver klaard worden uit de zeer specifieke positie die de landbouw van oudsher heeft ingenomen binnen het beleid van nationale staten. Zodoende vormde de bemoeienis van de afzonderlijke lidsta ten met de landbouw een eerste, grote belemmering voor de totstandkoming van een werkelijke gemeenschap in West-Europa. Zo namen Frankrijk, vooral in die tijd een typische land- bouwstaat, en Nederland geen genoe gen met een vrije markt voor alleen in- dustrieprodukten. Hiervan zou immers vooral West-Duitsland, een typisch in dustrieland, kunnen profiteren. Er moest dus eerst een gemeenschappe lijk landbouwbeleid worden opgezet om een verdergaande economische inte gratie te kunnen bewerkstelligen. En getuige de huidige stand van zaken, is men wat de vergemeenschappelijking van de landbouw betreft inderdaad voortvarend te werk gegaan. De economische integratie op andere gebieden kwam echter niet goed van de grond, waardoor het gemeenschap pelijk landbouwbeleid in toenemende mate met kritiek te maken kreeg. Met name de alsmaar groeiende budgetlas- ten van dit beleid waren onderwerp van veel kritiek. De stijgende budgetlasten kwamen voort uit het feit, dat de EG op het mo ment van totstandkoming van de inter ne landbouwmarkt nog een importeur van landbouwprodukten was. Daardoor was het mogelijk de interne EG-prijzen op een hoog niveau vast te stellen. Toen de EG echter voor een toene mend aantal produkten de scheidslijn van zelfvoorziening gepasseerd was, ontstonden er grote problemen. Om ex port naar de wereldmarkt mogelijk te maken zijn hoge exportrestituties no dig, om het verschil tussen de hoge in terne prijs en de lage wereldmarktprijs te overbruggen. Hierdoor ontstond een toenemende druk op de financiering van de EG en stuitte men steeds vaker op problemen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat in eerste instantie noodzakelijk was om de Europese inte gratie van de grond te krijgen, werd daarmee een rem op de verdere vol tooiing van de interne markt. Thans gaat het landbouwbeleid in Eu ropa gepaard met een te grote produk- tie, te hoge uitgaven en te grote voorra den. De Europese Commissie streeft dan ook naar beheersing van de pro- duktie. In haar Groenboek van juni 1985 heeft zij gekozen voor een restric tief prijsbeleid, medeverantwoordelijk heid, aanpassing van de interventie en kwaliteit als de vier sporen van het marktbeleid. Ir. J. J. G. Geurts Bedrijfstakonderzoek

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1989 | | pagina 29