I^tff rBEC De buitenlandse schuld van Argentinië is sinds '85 met 5% gedaald. minister Brady komt. Het belangrijkste punt ervan is dat de schuldenstrategie wordt uitgebreid met mogelijkheden voor vrijwillige en marktconforme schuldverlichting door het bankwezen. Daartoe moeten middelen van het IMF en de Wereldbank worden vrijgemaakt. Deze middelen moeten de landen in staat stellen hun oude schuld tegen een (aanzienlijke) korting om te zetten in nieuwe, waarbij de gelden van IMF en Wereldbank moeten worden ge bruikt om de rente en aflossing van die nieuwe schuld zeker te stellen. Opge merkt zij, dat minister Brady dit heeft gepresenteerd als aanvullingen op de huidige strategie. Dat betekent onder meer dat in zijn visie, de commerciële banken naast schuldverlichting ook nieuwe kredieten moeten verschaffen. De recente voorjaarsvergaderingen van IMF en Wereldbank hebben inmid dels duidelijk gemaakt, dat de hoofdlij nen van deze benadering door deze in stellingen zijn geaccepteerd. Men is er echter nog niet in geslaagd de Brady- plannen al uit te werken in een concre te aanpak. Schuldverlichting Aan schuldverlichting kleven de nodige bezwaren. Die schuilen niet eens zo zeer in het feit dat de banken worden gedwongen een verlies te nemen. Met die mogelijkheid hebben zij namelijk al rekening gehouden, door op hun vor deringen op de grote schuldenlanden voorzieningen te treffen; de Europese banken overigens meer dan de Ameri kaanse en Japanse. Banken zijn dus in staat een beperkte mate van schuld verlichting op te vangen. Belangrijker dan het eventuele verlies van banken zijn echter de volgende bezwaren te gen schuldverlichting: - Zal schuldverlichting door het com merciële bankwezen voldoende zijn om een houdbare schuldpositie tot stand te brengen? - Is er voldoende geld aanwezig om een schuldverlichting te financieren? - Zijn de schaarse middelen van IMF en Wereldbank niet rendabeler te gebruiken? - Wordt er geen premie op slecht ge drag gezet? Is schuldverlichting voldoende? Kort gezegd luidt het antwoord: 'alleen als men heel optimistische veronderstellin gen maakt'. Bedacht moet namelijk worden dat de banken niet de enigen zijn die aan deze landen hebben ge leend. De schuld die uitstaat bij de offi ciële crediteuren, zoals westerse over heden, IMF en Wereldbank, is even eens aanzienlijk. Zo bedraagt de totale schuld van de Latijnsamerikaanse lan den 365 miljard en daarvan staat 237 miljard uit bij banken. Daarnaast veronderstelt het Bradyplan dat er een schuldenruil optreedt: de oude vorde ringen worden tegen een korting om gezet in nieuwe. Over die nieuwe schuld zullen de landen normaal hun rente en aflossingen moeten voldoen, wil er sprake zijn van een houdbare schuldpositie. De omvang van die nieuwe schuld hangt uiteraard af van de korting waartegen de oude schuld wordt omgezet. Indien men een bere kening maakt op basis van de kortings percentages die nu gelden op de tweedehandsmarkt voor schulden, dan zullen de Latijnsamerikaanse schuldenlanden ruim 200 miljard van hun bancaire schuld moeten omzetten in ruim 60 miljard nieuwe schuld, om te bereiken dat er een wat beter houd bare schuldpositie komt. Zelfs dan lijkt het echter nog geenszins zeker dat alle landen in staat zullen zijn normaal aan hun rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen. Hierbij moet men bedenken dat de huidige kortingen op de markt waarschijnlijk geen goede indicatie zijn van de kortingen die bij een groot scheepse schuldenruil tot stand komen; die zullen in het algemeen namelijk ho ger zijn. Het benodigde bedrag aan nieuwe lening zal navenant groter zijn. Een tweede vraag is of er wel voldoen de geld aanwezig is om de schulden ruil te financieren. Immers, banken zul len alleen bereid zijn tot schuldenruil indien zij er 100% zeker van zijn dat de rente en aflossingen over de nieuwe schuld op tijd worden voldaan. De ont vangen kredieten van IMF en Wereld bank dienen er dan ook voor dat derge lijke garanties worden gegeven. Hoe veel geld er dan exact nodig is hangt af van de vorm waarin deze garanties worden gegeven, maar dat er veel geld nodig zal zijn staat wel vast. Daar komt bij, dat het IMF niet in staat is de kre dietverlening momenteel veel verder uit te breiden, zonder dat de middelen van deze organisatie worden vergroot. Blij kens de ervaring uit het verleden kost een middelenuitbreiding van het IMF echter al gauw een jaar, omdat in alle landen daarvoor parlementaire goed keuring is vereist. De derde vraag is of het een wijs ge bruik is van schaarse IMF- en Wereld bankkredieten om die in te zetten voor schuldverlichting. Bekend is dat het ge middeld rendement van Wereldbank- leningen zo'n 20% bedraagt. Schuld vermindering levert een rentebesparing op van momenteel 9%. Een rekensom metje leert dan dat de kortingen meer dan 45% moeten bedragen wil het eco nomisch rendabel zijn om de bedragen te gebruiken voor schuldverlichting. Dat lijkt op grond van de ervaring tot nu toe, waar bij officiële schuldomzettin gen kortingen van gemiddeld 30% tot stand kwamen, erg veel. Een vierde punt dat hier genoemd moet worden is, dat er een premie op slecht gedrag komt. Zo heeft Zuidkorea bijvoorbeeld, door een stringente aan- Vervolg op pagina 19

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1989 | | pagina 8