bevoegdheden in het leven geroepen:
de Registratiekamer.
De registreerders worden verplicht van
de gevoerde persoonsregistraties een
beschrijving te maken. Bij de overheid
heet dat reglementsplicht en bij het be
drijfsleven formulierplicht. Deze be
schrijvingen moeten worden aange
meld bij de Registratiekamer. In die ge
vallen waar de persoonsregistratie van
een veel voorkomend standaardtype
is, waarvan bestaan en gebruik bekend
is en waar geen bedreiging van de per
soonlijke levenssfeer te vrezen valt, is
het maken van een beschrijving niet
verplicht. Er is dan sprake van een zo
genaamde genormeerde vrijstelling.
Drie fasen
De Wet Persoonsregistraties treedt in
drie fasen in werking. Vanaf 1 juli a.s.
moeten geregistreerde personen op de
hoogte zijn van het feit dat zij geregi
streerd zijn. Wanneer zij dat niet zon
der meer zelf kunnen vermoeden,
moet hen dat worden medegedeeld.
Tevens kunnen zij gebruik maken van
hun rechten op inzage en correctie van
de gegevens. Verder kunnen zij navra
gen aan welke instanties in het vooraf
gaande jaar gegevens uit de registratie
zijn verstrekt. De registreerders moe
ten dus op 1 juli a.s. hebben geïnven
tariseerd welke persoonsregistraties zij
er op na houden.
De tweede fase begint op 1 januari
1990. Vanaf dat moment moeten alle
nieuwe persoonsregistraties worden
beschreven. Niet aanmelden van een
registratie is een strafbaar feit. Het op
zettelijk aan de openbaarheid onttrek
ken van persoonsregistraties is zelfs
een misdrijf.
In de derde fase, ingaande per 1 juli
1990, moeten alle registraties - dus
ook de op 1 januari 1990 al bestaande
- in formulieren of reglementen zijn be
schreven.
Persoonsgegeven
In de WPR draait het om twee basisbe
grippen: persoonsgegeven en per
soonsregistratie. Een persoonsgege
ven wordt gedefinieerd als een gege
ven, dat herleidbaar is tot een natuurlijk
persoon. Deze definitie is heel ruim.
Letterlijk toegepast zou het inhouden,
dat vrijwel alle gegevens in de produkt-
administraties van banken persoonsge
gevens zijn, tot en met de debetmutatie
op de betaalrekening met de daarbij
behorende tegenrekening. Wanneer
een cliënt gebruik zou maken van zijn
inzagerecht dan zou hij in sommige ge
vallen een wel 40 centimeter dikke sta
pel papier voorgeschoteld krijgen.
Daardoor zou hij door de bomen het
bos niet meer zien. Globaal genomen
kan men de gegevens, die bij een bank
worden vastgelegd, verdelen in gege
vens:
die door de cliënt bij het aangaan van
een bepaalde relatie aan de bank
worden verschaft;
die door derden worden verschaft
(bijv. BKR informatie);
die in overleg met de cliënt worden
vastgesteld (overeenkomstgegevens);
die door de bank worden gegene
reerd;
die voortvloeien uit het produkt, bij-
Op woensdag 29 maart 1989 werd
aan de pers de inhoud bekend ge
maakt van de privacy-gedragscode
voor het bankwezen. De persconfe
rentie werd gevolgd door een voorlich
tingsbijeenkomst over de Wet Per
soonsregistratie, georganiseerd door
de Commissie Wet Persoonsregistra
ties (PERE) van het College van
Overleg van de gezamenlijke banken.
Uitgenodigd voor deze bijeenkomst
waren medewerkers van de verschil
lende banken, die uit hoofde van hun
functie veel met persoonsregistraties
te maken hebben; juristen, automati
seringsdeskundigen, organisatie-advi
seurs e.d. Ook een aantal medewer
kers van Rabobank Nederland woon
den de bijeenkomst bij. Zij konden on
der meer hun collega mr. J. M. A.
Berkvens beluisteren, die de begrip
pen en definities uit de Wet Persoons
registraties nader toelichtte. Voor de
lichtbeelden, die zijn betoog begeleid
den, maakte hij dankbaar gebruik van
door een videokanon vergrote pagi
na 's uit het MIRA-systeem.
Na de opening fungeerde minister
van Justitie, mr. F. Korthals Altes, als
eerste spreker. Hij zette de achter
gronden van de Wet uiteen en felici
teerde het bankwezen met het feit dat
het de eerste bedrijfstak was, die met
een gedragscode naar buiten kwam.
Verheugend mag ook worden ge-
Op de foto van links naar rechts: mr. J. M. A. Berkvens, mr. K. de Vries, dr. J. Hol
vast, mr. R. H. V. Schurink, bedrijfsjurist Nederlandse Spaarbankbond, R.JM.
van der Horst RA, voorzitter commissie PERE, mr. F. Korthals Altes.
noemd dat dr. J. Holvast, de voorzitter
van de Stichting Waakzaamheid Per
soonsregistratie, in zijn voordracht be
toogde dat het aanvankelijke wantrou
wen tussen de vertegenwoordigers
van de uit een actiegroep voortgeko
men stichting en de vertegenwoordi
gers van het bankwezen aanmerkelijk
was verminderd.
Ook mr. K. de Vries, voorzitter van de
Registratiekamer, voerde het woord.
Hij lichtte de positie van de Registra
tiekamer toe.