i f i i Het EMS als jubilaris Werking van het EMS Eis I I I i i n 5 Op 13 maart 1989 was het tien jaar geleden, dat het Europese Monetaire Stelsel officieel in werking trad. Het jubileum had eigenlijk al aan het be gin van dit jaar moeten plaats vindenomdat in de oprichtingsakte van het EMS 1 januari 1979 als startdatum was aangeduid. Er deed zich toen evenwel op het allerlaatste moment een diep meningsverschil voor tus sen West-Duitsland en Frankrijk over de invloed van het nieuwe wisselkoersarrangement op de gemeenschappelijke landbouwpolitiek. Menigeen die de moeizame ontwikkelingen van de Europese integratie in de jaren zeventig had gevolgd, zag deze startproblemen als een slecht voorteken. In sommige kringen had men ook om andere redenen al vanaf het eerste begin ernstige twijfels aan de levensvatbaarheid en des te meer aan de duurzaamheid van het nieuwe stelsel, dat in de plaats kwam van het zo genaamde slang-arrangement. Tegen deze sombere verwachtingen in heeft het EMS het nu echter al tien jaar volgehouden en is het zelfs een hoeksteen geworden van het nieuwe elan in de Europese eenwording. Het EMS wordt gekenmerkt door een drietal zaken. In de eerste plaats zijn er de afspraken op het gebied van de wisselkoersen tussen de betrokken landen. Dat zijn, sinds de oprichting, de Benelux-landen, de Bondsrepu bliek, Denemarken, Frankrijk, Ierland en Italië. Deze landen zijn overeenge komen dat hun onderlinge ('bilaterale') koersen zich binnen een marge van 2'M% bewegen ten opzichte van de spilkoers of pariteit. Alleen de lire kent een marge van 6%. Als de koers door de vastgestelde grenzen dreigt heen te breken, wordt van de centrale banken actie vereist, hetzij door rentemaatregelen of door interventies op de valutamarkt. Als dit soort maatregelen echter niet voldoen de is, kan een aanpassing van de spil koers worden overwogen. Een tweede onderdeel van het EMS is de ECU. Dit is een samengestelde munt, waarin de EMS-valuta maar ook het pond sterling en de Griekse drach me deelnemen met een vaste hoeveel heid (bijvoorbeeld f 0,256 en DM 0,719). De waarde van de ECU wordt dagelijks vastgesteld aan de hand van de koersen van de deelnemende lan den. leder EMS-land kent een spil koers ten opzichte van de ECU. Bij een te grote afwijking tussen de dage lijkse waarde en deze spilkoers wordt de centrale bank ook geacht in te grij pen. Deze afwijking bedraagt echter minder dan 21A%, doordat de valuta zelf onderdeel uitmaakt van de ECU. Het derde onderdeel van het EMS is het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking. De lidstaten hebben hierin een deel van hun internationale reserves gestort, in ruil voor ECU'S. Dit Fonds kan (korte) kredieten verstrek ken in geval valutamarktinterventies noodzakelijk zijn. onetaire samenwerking vormt reeds sinds jaar en dag een wezenlijk on derdeel van de Europe se integratie. In het EEG-verdrag van 1957 is hieraan overigens slechts zijdelings en spaarzaam aandacht besteed, namelijk in artikel 105, waar de noodzaak tot co ördinatie van het economisch beleid - met samenwerking tussen de centrale banken - wordt vermeld en in artikel 107, waar de wisselkoers als een aan gelegenheid van gemeenschappelijk belang wordt aangemerkt. In de praktijk kwam de Europese mo netaire samenwerking tijdens de eerste helft van de jaren zestig geleidelijk op gang. Toen ontsproten ook de eerste ideeën over een economische en mo netaire unie, die op de Europese top conferentie van 1969 in Den Haag als einddoel van de monetaire samenwer king werd geformuleerd. In maart 1971 nam de Europese Raad vervolgens op basis van het rapport-Werner de be faamde Resolutie aan, volgens welke binnen tien jaar in etappes een Econo mische en Monetaire Unie tot stand zou moeten worden gebracht. Veel verder dan deze beginselverkla ring kwam men evenwel niet. In de ja ren waarin de eerste fase van de EMU moest worden gerealiseerd (1971- 1974), viel het wereldwijde stelsel van vaste wisselkoersen uiteen, gingen de olieprijzen fors omhoog en rees de in flatie de pan uit. Het op nationale be langen en op korte termijn gerichte be leid, dat in de sterk veranderde om standigheden de overhand kreeg, mondde tenslotte binnen de Europese Gemeenschap uit in onderling sterk uit eenlopende inflatietempo's en beta lingsbalansproblemen. Het zich in schikken ten behoeve van een stelsel van stabiele wisselkoersen werd poli tiek steeds moeilijker, waardoor de geestdrift voor de monetaire integratie verdween. Desondanks bleef er wel een zekere vorm van overleg tussen de EG-lidstaten bestaan, al beperkte die zich hoofdzakelijk tot onderlinge raad pleging. Bovendien handhaafde zich vooral in de kleinere lidstaten met open J. J. van Antwerpen Internationaal Onderzoek Drs. A. M. Dierick Economisch Onderzoek L

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1989 | | pagina 6