}w
Soja
Palmolie
Figuur 4 Handelsstromen van olie en vet in 1985
(x 1.000 ton):
Minimum grootte 250.000 ton
Oost-Blok
EG-12
MalelsIe
Brazilië
l'~. Afrika
Absoluut gezien is de produktie van soja
bonen in de wereld sinds het begin van
de jaren zeventig verdubbeld tot ruim 90
miljoen ton per jaar in 1983-1985. In
1983-1985 vond 56% van de produktie
plaats in de Verenigde Staten; Brazilië
en Argentinië produceerden toen samen
24% van de wereldproduktie van soja
bonen. In het begin van de jaren zeven
tig namen de Verenigde Staten nog
twee derde van de totale wereldproduk
tie voor hun rekening; Brazilië en Argen
tinië hadden toen nog een aandeel van
minder dan 5%. Zuid-Amerika is dus
snel opgekomen als producent. De be
langrijkste oorzaak hiervan is de snel
gegroeide intensieve veehouderij in
West-Europa, die export van grote hoe
veelheden sojabonen of sojaschroot
mogelijk maakte.
De wereldexport van soja is op te split
sen in drie produkten: olie, schroot en bo
nen. Of soja al dan niet op verwerkte wij
ze wordt geëxporteerd, is afhankelijk van
de prijsvorming op de diverse markten.
De Verenigde Staten zijn het belang
rijkste exportland van sojabonen. Na
1970 is hun aandeel in de wereldmarkt
teruggelopen van 93% tot 74% in 1985.
Absoluut genomen is de export van de
Verenigde Staten nog gegroeid: van cir
ca 1 miljoen ton in 1970 tot ruim 1,9 mil
joen ton in 1985. De afname van het
aandeel van de Verenigde Staten is
uiteraard te verklaren door de opkomst
van de teelt in Zuid-Amerika.
Deze verschuiving is bij soja-olie nog
drastischer. Het aandeel van de VS
daalde hier van 60% in 1970 tot 20% in
1985 en dat van Brazilië en Argentinië
groeide in die tijd van nagenoeg niets tot
bijna 40%. Alhoewel in de Europese Ge
meenschap vrijwel geen soja wordt ge
teeld, was zij met een aandeel van 22%
in 1985 toch een van de grootste expor
teurs van soja-olie. De in de EG geïm
porteerde bonen worden hier namelijk
verwerkt tot olie en schroot; deze olie
wordt gedeeltelijk weer uitgevoerd.
De export van sojaschroot laat een ver
gelijkbare ontwikkeling zien als die van
olie en bonen.
De belangrijkste importgebieden zijn
uiteraard die welke weinig of geen soja-
teelt kennen. De bonen worden voor cir
ca 50% door de EG geïmporteerd en
voor circa 30% door Azië. In de import
van olie heeft Azië een aandeel van
ruim 40%; de EG importeert nagenoeg
geen olie, omdat ze zelf een verwerken
de industrie heeft.
Bij schroot neemt de EG bijna 80% van
de totale wereldimport voor haar reke
ning. De handel in schroot is sinds 1970
ruim verviervoudigd. De oorzaak hier
van is gelegen in de sterk gegroeide in
tensieve veehouderij.
In het begin van de jaren zeventig werd
nog de helft van de 2,4 miljoen ton in de
wereld geproduceerde palmolie in Afrika
voortgebracht. Maleisië en Indonesië
produceerden toen respectievelijk 30 en
10% van de palmolie.
Het aandeel van Afrika is gedaald tot
minder dan 20%. Het gezamenlijke aan
deel van Maleisië en Indonesië is nu ge
stegen tot ruim driekwart van de totale
wereldproduktie van circa 8 miljoen ton.
Deze verschuivingen zijn opgetreden
door de zeer snelle groei van de palm-
olieproduktie in Maleisië en Indonesië.
De export van palmolie is eveneens
drastisch toegenomen. In de jaren ze
ventig steeg de werelduitvoer met circa
10% per jaar. In het begin van de jaren
tachtig was de groei zelfs nog hoger.
Het aandeel van Maleisië, Indonesië en
Singapore in de wereldexport is ge
groeid tot ruim 90% in 1985. Maleisië is
verreweg de grootste exporteur. Daar
wordt dan ook 90% van de totale pro
duktie uitgevoerd. De gegroeide binnen
landse consumptie in Indonesië heeft er
toe geleid dat in slechts 30% van de ei
gen produktie op de wereldmarkt komt.
De export vanuit Singapore is voorna
melijk heruitvoer van Maleisië.
De belangrijkste importgebieden van
palmolie liggen eveneens in Azië. In to
taal wordt 65% van de export daar afge
zet. De belangrijkste landen zijn India en
Pakistan. De Europese Gemeenschap
nam in 1985 circa 17% van de totale
wereldinvoer voor haar rekening. In
1972 was dit nog rond 50%. Absoluut
gezien is de import over deze periode
echter met bijna een kwart toegenomen.
Verschuiving in vraagpatroon
Bij de concurrentie tussen soja-olie en
palmolie speelt het verschil in produktie-
karakteristiek een rol. Palmolie kent
geen flexibele produktieplanning, omdat
het een produkt van een meerjarige
plant is, in tegenstelling tot soja-olie die
afkomstig is van een eenjarige plant.
Palmolie bevat in vergelijking met soja-
olie relatief veel onverzadigde vetzuren,
die een groeiende consumentenvoor
keur kennen.
Ramingen van de plantages wijzen er
op dat de jaarlijkse palmolieproduktie zal
toenemen van 7,2 miljoen ton in 1985-
1986 tot 10,5 miljoen ton in 1990. De
groei van de produktie van soja-olie zal
min of meer stagneren, en daardoor in
1990 rond 14,3 miljoen ton uitkomen.
De produktie staat namelijk onder druk
door het groeiend aanbod van palmolie,
waarvan de vraag door de lagere prijs
zal worden gestimuleerd.
De gunstige concurrentiepositie van
palmolie is gelegen in de hogere pro-
duktiviteit van de palmoliecultuur ten op
zichte van de sojateelt. Daarnaast zijn
de arbeidskosten in de palmolie-produ
cerende landen laag ten opzichte van
de soja-producerende landen. Het aan
bod van soja-olie op de wereldmarkt
vertoont sinds 1984 een dalende ten
dens, als gevolg van de substitutie door
palmolie.
De prijzen van sojaschroot staan op lan
gere termijn onder druk door de stabili
serende, licht dalende afzet in de EG.
Uit het voorafgaande mogen we dan
ook afleiden dat het aandeel van palm
olie in de totale wereldolieproduktie en
in de wereldhandel verder zal stijgen ten
koste van soja-olie.
Hierdoor zullen er intercontinentale wijzi
gingen in de handelsstromen optreden,
omdat palmolie afkomstig is uit Maleisië
en Indonesië, terwijl soja-olie uit Noord
en Zuid-Amerika en de Europese Ge
meenschap komt.