I s I t I 15 eveneens de vraag voor of deze tot stand moet komen via de weg van de geleidelijkheid, dat wil zeggen door de harmonisatie van het economische en financiële beleid in de Gemeenschap, of via de omgekeerde weg. Dit laatste wil zeggen dat eerst het institutionele kader wordt gevormd, met grotere af stemming van het economische en mo netaire beleid tussen de EG-lidstaten als gevolg. Zeker is in ieder geval, dat de vorming van de ECB gepaard zal moeten gaan met een overheveling van nationale bevoegdheden naar Euro pees niveau. Te verwachten is dat zich in dit verband een federaal model zal ontwikkelen, dat veel lijkt op het Amerikaanse systeem. Bovendien zal ook op Europees niveau de onafhankelijkheid van de monetaire autoriteit gewaarborgd moeten worden. De ECB zal in haar besluitvorming zo danig autonoom dienen te zijn, dat zij niet onderworpen kan worden aan di recte politieke beïnvloeding. Dat dit laatste bepaald geen vanzelfsprekend heid is, blijkt uit het feit dat zo'n autono mie alleen bij de Deutsche Bundesbank wettelijk is verankerd, terwijl daarnaast alleen de Nederlandsche Bank feitelijk autonoom is. In andere landen, zoals in Frankrijk, functioneert de centrale bank meer als uitvoerend orgaan van de overheid. Te nemen hindernissen De opnieuw oplevende aandacht voor de monetaire integratie concentreert zich begrijpelijkerwijs vooral op de ele menten van één Europese munt en de voorwaarden waaronder een ECB zou moeten functioneren. Deze positieve benadering mag echter niet verhullen, dat er eerst nog een flink aantal hinder nissen moet worden genomen. Hierbij moet met name worden gedacht aan het feit dat vier EG-landen (het Vere nigd Koninkrijk, Griekenland, Portugal en Spanje) geen deel uitmaken van het (wisselkoersmechanisme) van het EMS. Over de toetreding van het Britse pond is al veel gesproken en geschre ven en de conclusie is vrij algemeen, dat dit een belangrijke versterking van het EMS zou inhouden. Tot nu toe ech ter weigert de Britse regering deze stap te zetten en nog recentelijk heeft me vrouw Thatcher zich uitgesproken te gen een EMU. De irritatie bij de overige lidstaten over de Britse houding neemt toe, getuige de uitspraak van dr. W. F. Duisenberg, president van de Neder landsche Bank, dat het pond dan ook maar niet langer deel moet uitmaken van de ECU. Een tweede te nemen hindernis is de volwaardige deelneming van Spanje, Portugal en Griekenland aan het EMS. Wat betreft het eerstgenoemde land, is het niet onwaarschijnlijk dat toetreding zal plaatsvinden bij de eerstkomende EMS-evaluatie in het najaar van 1989. De economische ontwikkeling van dit land is zodanig, dat deelname dan al leszins mogelijk lijkt. Toetreding van Griekenland en Portugal daarentegen is een zeer twijfelachtige zaak. Het structurele verschil in ontwikkeling tus sen enerzijds deze twee landen en an derzijds de overige EG-lidstaten is hiervoor te groot. Toetreding van deze landen zou geen versterking van het EMS betekenen, terwijl Griekenland en Portugal door deel te nemen aan het EMS welhaast onvervulbare verplichtin gen op zich zouden nemen. Het participeren van Italië en België- Luxemburg op de normale voorwaar den lijkt op korte termijn een haalbare zaak. In het kader van de liberalisering van het kapitaalverkeer moet het dub bele wisselkoerssysteem van België- Luxemburg toch al verdwijnen. In het licht van de genoemde proble men is het niet onverklaarbaar dat een alternatief voor de EMU, namelijk een monetaire unie waaraan slechts een aantal EG-lidstaten deelneemt, op nieuw in de belangstelling is gekomen. Dit idee, eerder door Tindemans gepro pageerd als 'het Europa van de twee snelheden', heeft zeker aantrekkelijke aspecten, maar staat haaks op de be leidslijn van de afgelopen jaren en zou weieens onvoorzienbare gevolgen kun nen hebben voor de voortgang op an dere terreinen van het integratieproces. Wenkendmaar nog ver perspectief Een EMU zal ongetwijfeld voordelen hebben, maar uit de ontsporingen van de ambitieuze plannen uit de jaren ze ventig kan de les worden getrokken dat voorzichtigheid op dit gebied geboden is, op straffe van een hernieuwde mis lukking. Het zou onverstandig zijn om te trachten deze voordelen in een over haast tempo te realiseren. Beter is een politiek van kleine stappen, waarbij langzamerhand de economische en in stitutionele voorwaarden worden ge schapen om het verre ideaal van een EMU te bereiken. Het streven naar de voltooiing van de interne markt in 1992 heeft een eigen momentum, dat niet wordt geschaad door deze geleidelijk heid bij de verwezenlijking van de eco nomische en monetaire unie. Vervolg van pagina 11 terwijl bij de loonkostensubsidies in het kader van de Wet Vermeend/Vermoor sprake is van omvangrijke verdringings effecten. De langdurig werklozen met onvoldoen de scholing en werkervaring vormen een steeds grotere groep binnen de to tale werkloosheid. Inmiddels is ook door het kabinet erkend, dat het de werkloosheid als kwalitatief probleem heeft onderschat. Om iets aan deze problematiek te doen, zijn onlangs van verschillende zijden voorstellen gedaan om de loonkosten op minimumniveau te verlagen bij gelijktijdige handhaving van de besteedbare inkomens. Via het goedkoper maken daarvan zou de drempel tot het inschakelen van laag gekwalificeerde arbeid in het produktie- proces kunnen worden verlaagd. Op papier blijken de werkgelegenheidsef fecten van deze voorstellen zeer groot te zijn, maar er kunnen toch vraagte kens worden gezet bij de uitvoerbaar heid. Daarnaast wordt onder meer ge streefd naar een uitbreiding van het jeugdwerkgarantieplan, intensivering van de heroriënteringsgesprekken, als mede scheppen van werkervarings plaatsen via arbeidspools. De ervaring van de afgelopen jaren leert dat de ef fecten hiervan op de werkloosheid niet hoog moeten worden ingeschat. Dit al les impliceert dat de kern van langdurig werklozen vooralsnog zeer omvangrijk dreigt te blijven, waardoor de oplossing van dit probleem steeds moeilijker zal worden. Geen gunstig vooruitzicht der halve voor de terugdringing van het aantal werklozen. Conclusie Het kabinet heeft tot nu toe de econo mische wind mee gehad en heeft daar goed op ingespeeld. De door sociale partners gerealiseerde loonmatiging is onze concurrentiepositie ten goede ge komen. De doelstellingen uit het re geerakkoord inzake het financieringste kort, de collectieve lastendruk en de koopkracht zullen wel worden gehaald. Dit kan echter niet gezegd worden voor de hoofddoelstelling uit het regeerak koord. Verwacht wordt, ondanks alle banenplannen gericht op de langdurig werklozen, dat we vooralsnog met een omvangrijke werkloosheid zullen blijven kampen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1988 | | pagina 15