Betalen met ECU's?
Een nog ver perspectief.
deelnemers aan de Europese Top te
Den Haag in 1969 verklaarden al te wil
len streven naar een economische en
monetaire unie (EMU). De 'Werner-
commissie' werd ingesteld, die in 1970
een rapport uitbracht. Zij schetste voor
al de gewenste eindsituatie en bepleitte
de vorming van een EMU in 1980.
Met al deze goede voornemens in het
begin van de jaren zeventig kan men
zich afvragen wat er mis ging in het mo
netaire integratieproces. Een en ander
had zijn diepere oorzaak in de dollarcri
sis en de daaruit voortvloeiende ineen
storting van het internationale monetai
re systeem, zoals dat sinds het einde
van de Tweede Wereldoorlog had ge
functioneerd.
De eerste concrete stap op weg naar
de verwezenlijking van de EMU werd
gezet in 1972, door de introductie van
de 'slang in de tunnel'. Hieraan namen
de zes toenmalige EG-landen (West-
Duitsland, Frankrijk, Italië en de Bene
lux), alsmede Denemarken, Engeland,
Ierland en Noorwegen deel. Dit sys
teem hield in dat de betrokken landen
hun onderlinge wisselkoersfluctuaties
kleiner wilden doen zijn dan de op mon
diaal niveau afgesproken maximale
fluctuatiemarges ten opzichte van de
dollar. Een succes is dit echter niet ge-
1 3 worden. De belangrijkste oorzaak hier
van was het inflatieverloop in de jaren
zeventig. De inflatie liep niet alleen
hoog op, ook de verschillen in inflatie
tussen de Europese landen namen
sterk toe. In een dergelijke situatie is
wisselkoersstabiliteit niet mogelijk. In
1977 namen nog slechts West-Duits-
land, Denemarken, Noorwegen en de
Benelux deel in dit systeem. Frankrijk
en ook de nieuwe EG-leden, Engeland
en Ierland, hadden onderweg afge
haakt. In plaats van grotere monetaire
eenheid ontstond dus juist grotere mo
netaire scheiding. De slangvaluta's wa
ren tegenover de dollar sterk in waarde
gestegen, terwijl de niet-slang valuta's
van de Europese Gemeenschap in
waarde waren gedaald tegenover de
Amerikaanse munt.
In 1978 werd de monetaire samenwer
king weer nieuw leven ingeblazen door
het voorstel om een zone van monetai
re stabiliteit in Europa' te creëren, wat
uitmondde in de oprichting van het Eu
ropese Monetaire Stelsel (EMS). Belang
rijk is op te merken dat dit initiatief voor
al ingegeven werd door de negatieve
gevolgen van de dollarschommelingen
en dat het niet in de eerste plaats ge
richt was op de vorming van een Euro
pese monetaire unie.
Net als bij het slang-akkoord schomme
len de Europese munten sindsdien bin
nen het EMS tussen bepaalde band
breedtes. Op- of afwaardering van een
bepaalde munt geschiedt in onderling
overleg. Veel belangrijker is echter, dat
de deelnemende landen in hun natio
nale beleid rekening houden met exter
ne ontwikkelingen en met de internatio
nale consequenties van hun handelen.
Spanningen in het systeem moeten
hiermee zoveel mogelijk worden voor
komen. Mochten die echter toch optre
den, dan zijn er allerlei mechanismen
die in werking treden om de rust in het
systeem terug te brengen. Alle partici
panten hebben zich ertoe verbonden
door middel van rente-aanpassingen
en interventies in de valutamarkten te
voorkomen dat bepaalde munten te
zwak dan wel te sterk worden.
De landen die zich bij het EMS aanslo
ten waren West-Duitsland, Frankrijk,
Italië, Ierland, België, Nederland,
Luxemburg en Denemarken. Italië (een
grotere marge) en België-Luxemburg
(dubbel wisselkoerssysteem) nemen
een afwijkende positie in. Het Verenigd
Koninkrijk heeft zich tot op heden niet
aan willen sluiten.
Tevens werd de ECU (European Cur-
rency Unit) in het leven geroepen, de
Europese rekeneenheid die bestaat uit
een gewogen gemiddelde ('het mand
je') van negen Europese muntsoorten,