Deeltijdboeren
in de Nederlandse landbouw
Eigen benadering gevraagd
8
20
16
19
24
Totaal
108 505
25 339
19
Binnen de agrarische sector geldt een onderscheid tussen hoofd- en
nevenberoepsbedrijven. In het eerste geval besteedt het bedrijfshoofd het
grootste deel van de dagtaak aan het agrarisch bedrijf. Op een neven-
beroepsbedrijf heeft het bedrijfshoofd twee beroepen. Een hoofdberoep
buiten het bedrijf en een nevenberoep als agrariër. In die gevallen wordt
minder dan de helft van de dagtaak besteed aan het agrarisch bedrijf.
De nevenberoepers zijn vanuit uiteenlopende achtergronden en motieven
doende met hun agrarische activiteiten. Zo bestaat er een groep die van
huis uit een niet-agrarisch hoofdberoep heeft. Maar ook personen die het
boer of tuinder zijn als hoofdberoep willen gaan uitoefenenmaken vaak
een start als deeltijder. Vermeldenswaard is bijvoorbeeld ook dat een aan
tal belangrijke voormannen in de Nederlandse land- en tuinbouw een
nevenbedrijf uitoefent. Voorheen werden ondernemingen van rustende
boeren of tuinders eveneens tot de nevenbedrijven gerekend,
tegenwoordig blijven deze gewoon als hoofdberoepsbedrijven te boek
staan.
ederland kent in de agra
rische sector circa 109 000
hoofdberoeps- en circa
25 000 nevenberoepsbedrij
ven. Ook kent ons land nog
circa 30 000 zogenaamde
'dwergboeren'. Dit zijn be
drijven met zulke geringe
agrarische activiteiten, dat ze niet als
agrarisch bedrijf worden aangemerkt.
Hieronder vallen bijvoorbeeld bedrijven
tot vier melkkoeien, tot circa 3 ha win
tertarwe, tot 30 ooien of 3 000 slacht-
kuikens. Hun totale produktie is uiterst
gering. Deze bedrijven zullen in dit ar
tikel verder buiten beschouwing blijven.
Een op vijf
Het agrarische nevenbedrijf heeft met
6,4 ha gemiddeld een beduidend klei-
Ir. H. M. J. Keulen
Bedrijfstakonderzoek
nere bedrijfsgrootte dan het hoofdbe-
roepsbedrijf met een gemiddelde van
16,6 ha. Deze kleine omvang leidt veel
al tot een bedrijfsvoering waarbij - rela
tief gezien - veel arbeid en weinig kapi
taal wordt aangewend. Schaalvoor
delen treden dan ook nauwelijks op,
een beperkt aantal grote nevenbedrij
ven uitgezonderd. Het grootste ge
deelte van de nevenbedrijven is overi
gens kleiner dan 5 ha. Het percentage
eigendom is hier met zo'n 75% aan
merkelijk hoger dan bij de grotere (veel-
Hoofdberoeps-
bedrijven
al hoofdberoeps-jbedrijven. In totaal
zijn op de circa 25 000 nevenbedrijven
naar schatting circa 38 500 regelmatig
werkzame arbeidskrachten actief.
Nederland telde in 1986 om precies te
zijn in totaal 133 844 agrarische bedrij
ven, die als volgt over hoofd- en neven
beroepsbedrijven waren verdeeld. (Zie
tabel onderaan.)
Circa 19% van het totale aantal agra
rische bedrijven bestaat dus uit neven
bedrijven. Hiervan hoort zo'n 55% tot
de categorie veehouderij, circa 14% tot
de categorie akkerbouw, 15% tot de
tuinbouw en zo'n 16% tot de gemengde
bedrijven.
Bedrijfstypen en
produktie-aandeel
In 1985 werd door het Ministerie van
Landbouw en Visserij een notitie over
het agrarisch nevenbedrijf uitgebracht.
Hieruit bleek dat de veehouderijbedrij
ven het voornaamste bedrijfstype bij de
nevenberoepsbedrijven vormen. Melk
veebedrijven zijn met zo'n 30% de
grootste groep, gevolgd door mest- en
fokvarkensbedrijven. Voor graslandbe-
drijven (als een extensieve bedrijfs
vorm) en mestbedrijven (met name var
kens) blijkt het nevenbedrijf overigens
de belangrijkste bedrijfsvorm te zijn.
Het grootste gedeelte van de produktie
van nevenbedrijven in de veehouderij
komt uit deze sectoren.
In de akkerbouw zijn het vooral graan-
Nevenberoeps-
bedrijven
van het
totaal
Aandeel in
produktie-
omvang
Akkerbouwbedrijven 13 912 3 523
Tuinbouwbedrijven 20 807 3 825
Veehouderijbedrijven 60 590 13 846
Gemengde bedrijven 13 196 4 145
Bron: CBSLEIMinisterie van Landbouw en Visserij