Soorten beroepen 10 carrosseriebouwer. Steef Uyttewaat uit Houten in zijn hoedanigheid van varkenshouder en als De standaardbedrijfseenheid (1 sbe is een bepaalde hoeveelheid toegereken de kosten voor arbeid, kapitaal en grond) maakt het mogelijk de econo mische omvang van een agrarisch be drijf aan te geven en de bedrijven te vergelijken. Het blijkt dat het aandeel van de kleinere bedrijven in de oudere leeftijdscategorieën 55) zo'n 90% be draagt. In 1984 had liefst 68% van de deeltijd- boeren een niet-agrarisch hoofdberoep, waarbij zich een grote variatie blijkt voor te doen. Naar schatting zo'n 5 000 bedrijfshoofden ontvangen een AOW- uitkering, al dan niet als aanvullend inkomen. Van de overige bedrijfshoof den met een niet-agrarisch hoofdbe roep werkten er in 1984 ongeveer Indeling van nevenbedrijven naar produktie-omvang 10-50 sbe 20 213 190 1 519 3 272 4 542 4 741 5 949 50 - 70 sbe 2 195 30 282 549 615 356 363 70 - 90 sbe 1 030 9 147 270 291 188 125 90 - 150 sbe 1 193 17 187 364 330 171 124 150 sbe 639 5 65 164 102 130 83 Totaal 25 270 251 2 200 4 619 5 970 5 586 6 644 Bron: LEI-bewerking Landbouwtelling 1984 Hoofdberoep van het bedrijfshoofd met een agrarisch nevenbedrijf in 1984 (Aard van het) hoofd beroep (Bedrijfshoofden van) agr. nevenberoepsbedrijven Akkerbouw- en Veehouderij Tuinbouw Totaal 1Rustend land- of tuinbouwer 4 629 422 5 051 2. Agr. werknemer 480 243 723 3. Loonbedrijf 687 70 757 4. Agr. handel 1 385 452 1 837 5. Niet-agr. beroep 14 856 3 070 17 926 Totaal 22 037 4 257 26 294 Bron: Landbouwtelling 1984 Bedrijfsomvang Aantal waarvan leeftijd van het bedrijfshoofd neven- 25 25-35 35-45 45-55 55-65 65 bedrijven 6 500 als zelfstandig ondernemer en circa 13 500 in loondienst. In de categorie zelfstandige bedrijven werkt het grootste aantal ondernemers als loonwerker of veehandelaar. Daar op volgt de handel in andere agrarische produkten. Er komen eveneens onder nemingen voor die niet verwant zijn aan de landbouw, zoals recreatiebedrijven - bijvoorbeeld campings -, detailhandels bedrijven, bouw- en transportbedrijven. Van degenen met een nevenbedrijf die elders in loondienst zijn, werkt het grootste gedeelte toch op een of ande re wijze in de land- en tuinbouw. Voor beelden zijn onder andere de agra rische verwerkende industrie, zoals de zuivel- of de aardappelverwerkende in dustrie. Vooral de hoofden van de ne venberoepsbedrijven boven de 5 ha (de grotere bedrijven) blijken in veel ster kere mate een zelfstandig hoofdberoep uit te oefenen. Bij de kleinere bedrijven blijkt een loondienstverhouding meestal de voorkeur te hebben. Vooral de voor delen die voortvloeien uit de sociale verzekering zijn hier van invloed. Landbouwbeleid en nevenbedrijven In de Nederlandse landbouw is nooit een specifiek beleid gevoerd ten aan zien van nevenberoepsbedrijven. Hun positie (aard, bedrijfsomvang, produk- tie-aandeel, arbeidsdruk alsook inko menssituatie) leek dit niet noodzakelijk te maken. Dit staat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Bondsrepubliek, waar bewust rekening wordt gehouden met het nevenbedrijf, te meer omdat het grote aantal Duitse nevenbedrijven - 720 000 nevenberoepers tegenover 708 000 hoofdberoepers - niet alleen in

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1988 | | pagina 10