Na een jaar mestbeleid
36
De mestproblemen komen zo veelvuldig en in
dringend in het nieuws dat het bijna niet
voorstelbaar is dat de overheid pas een jaar een
bemestingsbeleid voert. Op 1 januari 1987 wer
den de Wet Bodembescherming en de Meststof
fenwet van kracht. De Wet Bodembescherming
stelt normen vast voor het gebruik van dierlijke
mest en zuiveringsslib. De Meststoffenwet stelt
nadere regels, zoals het administreren van de
mestproduktie en het mestgebruik. Via de Mest
stoffenwet worden heffingen opgelegd aan vee
houderijbedrijven met een mestoverschot. De
normen die hierbij gehanteerd worden, zijn
gericht op het instandhouden van de bodem
vruchtbaarheid van de grond. Grofweg komt dit
erop neer dat er zoveel mineralen uit dierlijke
mest aan de grond mogen worden toegevoegd
als nodig is voor de plantengroei.
In de eerste fase van de wetgeving (tot 1991) is
enige extra ruimte gegeven boven deze norm.
Dit om te voorkomen dat onmiddellijk al een
niet-plaatsbaar mestoverschot zou ontstaan,
waarvoor geen oplossing voorhanden is. De
heffingen worden gebruikt om onderzoek te ver
richten naar de mogelijkheden van fosfaatarm
veevoeder, mestverwerking, rendabele opslag
en transport. Ook worden proeffabrieken ge
steund. De overheid heeft uit eigen middelen
f 100 min. toegevoegd aan de mestheffing om
het investeringsprogramma te versnellen. Ver
werking van mest tot marktbare produkten moet
de oplossing bieden wanneer straks (na 1991)
de normen worden aangescherpt.
Ir. J. H. Egberink
Bevriezingsverschijnselen
Intussen is de groei van de intensieve veehouderij
(varkens- en pluimveehouderij) sterk afgebonden.
Alleen wanneer men beschikt over voldoende grond,
dat wil zeggen dat de fosfaat uit de mest volgens de
normen op de eigen grond moet kunnen worden
aangewend, mag men uitbreiden. Maximaal mag 125
kg fosfaat (P205) per ha worden toegediend. Wan
neer de veestapel voor de eigen of gepachte grond
groter is dan de voorgeschreven bemestingsnorm,
mag men in het geheel niet uitbreiden. Omdat de
varkens- en pluimveehouderijbedrijven vrijwel altijd
met weinig grond werken - dat was veelal de reden
om met varkens en kippen te beginnen - is uitbrei
ding vrijwel uitgesloten. Ook verplaatsing van het be
drijf is nagenoeg onmogelijk.
Deze situatie heeft een grote verstarring in de sector
teweeggebracht. Bedrijven die bedrijfseconomisch
zouden willen groeien, krijgen geen kans, bedrijven
die zouden willen stoppen, doen dit niet, om de mest-
produktierechten niet te verliezen. Sinds de invoering
van de superheffing bij de melkproduktie is de indi
viduele veehouder gespitst op produktiebeperkende
maatregelen: 'Wie weet worden produktierechten geld
waard.'
Al bijna een jaar is de mogelijkheid van een soepeler
verplaatsingsbeleid in discussie. Daarbij zouden de
huidige mestproduktierechten overgedragen kunnen
worden aan een andere veehouder. De overheid talmt
met de invoering van deze versoepeling, omdat de
vrees bestaat dat door de mestquotumhandel onge
bruikte dierproduktiecapaciteit, bijvoorbeeld van
bedrijven die hun ruimte niet geheel benutten, wordt
gereactiveerd. Met het gevolg dat de mestproduktie
zal toenemen. De overheid denkt aan het hanteren
van een aftrekpercentage van 15 of 20% bij het over
dragen van mestproduktierechten. Op die wijze zou,
zolang er nog geen definitieve verwerkingsmoge
lijkheden voor mest zijn, een uitbreiding van de mest
produktie in ons land kunnen worden voorkomen.
Mestboekhouden
Er is het afgelopen jaar ook veel te doen geweest
over de mestboekhouding. Aanvankelijk werd er een
nogal onoverzichtelijk geheel aan de boeren gepre
senteerd. Uiteindelijk werd een eenvoudiger systeem
ontworpen, waarbij één keer per maand het aantal
dieren moet worden aangegeven. Per 1 juli het teelt
plan, zodat berekend kan worden hoeveel mest men
op zijn bedrijf kan plaatsen, en aan het eind van het
jaar de begin- en eindvoorraad mest. Verder dienen
bij af- en aanvoer van mest afleverings- en ontvangst
bewijzen te worden gebruikt, die centraal door het
Mestheffingenbureau te Assen worden geregistreerd.
Dit levert de nodige administratieve rompslomp op,
die zeker in de aanloopperiode niet zonder ergernis
voor de praktijk verliep.