Schaalvergroting en toenemende kapitaalintensiteit De financiering van de Nederlandse landbouw Borgstellingsfonds gaf stimulans tot modernisering ;/'.5 - r-v.;-.". Eind 1987 is een uitgebreid rapport over de financiering van de Neder landse landbouw verschenen. De publikatie die een ruim inzicht verschaft in de financieringsproblematiek, is tot stand gekomen door samenwerking van het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) - het centrale instituut op het gebied van agrarisch onderzoek - en de Rabobankorganisatie, de belangrijkste financier van de agrarische sector. De bijdrage van het LEI werd verzorgd door drs. S. Aukema en drs. J. G. A. Overgaauw, die van de Rabobank door met name A. J. Neuteboom en drs. A. G. M. Broeksteeg van de activiteit Bedrijfstakonderzoek van Rabobank Nederland. In dit artikel geeft A. J. Neuteboom een beschouwing over de inhoud van deze belang wekkende publikatie. e bijdrage van de landbouw aan het nationale inkomen wordt ondanks de sterke groei van de landbouwpro- duktie relatief steeds gerin ger. Ruim 25 jaar geleden was deze bijdrage nog meer dan 10%, terwijl dit aandeel inmiddels is gezakt naar ongeveer 4%. Het belang van de landbouw voor onze economie is echter groter dan uit deze 4% is af te leiden. Zo draagt de verwer king en handel van landbouwprodukten inclusief de toelevering van goederen aan de landbouw- en voedingsmidde lenindustrie) voor ruim 7% bij aan ons nationale inkomen. Bovendien is de uitvoer van agrarische produkten met ongeveer 17% de totale goederen- uitvoer belangrijk voor onze betalings balans. Het aandeel van de agrarische sector in de nationale investeringen nam toe van minder dan 4% in 1960 tot meer dan 5% in de jaren 80. Het aan deel in het arbeidsvolume schommelt tussen 5 en 6%. Dit aandeel is de laat ste 25 jaar minder sterk gedaald dan de bijdrage aan het nationale inkomen. Daaruit kan worden afgeleid, dat de ontwikkeling van het inkomen van de landbouw - ondanks nominale verbete ringen - is achtergebleven bij die van de gehele volkshuishouding. Deze rela tieve inkomensachteruitgang ging ge paard met een steeds kapitaalintensie ver wordende landbouw. Nog afgezien van de rol voor onze voedselvoorziening neemt de agra rische sector een onmisbare plaats in binnen onze economie. Een groot aan tal factoren heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de landbouw, waaron der niet in de laatste plaats de ruime fi nancieringsmogelijkheden. Aan het eind van de jaren veertig kon vrijwel de gehele land- en tuinbouw voorzien in zijn eigen vermogensbe hoefte. Er was vrijwel geen vreemd ver mogen op de bedrijven aanwezig. Per saldo was de agrarische sector een aanbieder op de kapitaalmarkt. Al vrij snel bleek dat de eigen middelen onvol doende waren voor de modernisering en schaalvergroting. Met behulp van gelden (f 25 miljoen) uit het Marshall plan werd daarom in 1951 de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw opgericht. Vanaf de oprichting tot eind 1986 werden ruim 56 000 garanties verleend voor een totaalbedrag van 2,9 miljard gulden. Voor een groot aantal agrarische bedrijven is het Borgstel lingsfonds een belangrijk hulpmiddel geweest in hun modernisering. Aan de andere kant is het ook voor de overheid een aantrekkelijk instrument, omdat de kosten vrij gering zijn. Door de jaren heen hebben de verliezen (57 miljoen gulden) zich beperkt tot 2% van de to taal verleende garanties. Het fonds speelde vooral in de jaren vijftig en zes-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1988 | | pagina 32