Landbouwsubsidies en GATT-onderhandelingen Goed toegerust tionale vorm van steun (waartegen ove rigens altijd verzet heeft bestaan van wege de re-nationalisatie van het land bouwbeleid) is het kostenaspect. Een EG-regeling voor inkomenssteun lijkt daarnaast moeilijker controleerbaar en bovendien fraudegevoeliger. Door de grote inkomensverschillen tussen de lidstaten van de EG lijkt een gemeenschappelijke inkomenspolitiek hier voorlopig ook weinig efficiënt. Wel zouden zwakke lidstaten steun moeten krijgen ter tegemoetkoming in hun ho gere lasten. In deze landen is het aan tal agrariërs relatief gezien namelijk veelal groter. Braken van grond EG-commissaris Andriessen wil boeren eveneens gaan stimuleren tot het uit produktie nemen van landbouwgron den. Dit zou moeten gebeuren via een zogenaamde braaklegging. Ook hier zou een nationale regeling de agrariërs daarvoor schadeloos moeten stellen. Tegen een dergelijk voorstel lijkt vanuit de lidstaten weinig bezwaar te bestaan en het kan dan ook een nuttig instru ment zijn bij de pogingen tot produk- tiebeperking. Ook gelden de voordelen van eventuele nationale steun, waar reeds eerder op werd gewezen. Overigens gaan er ook stemmen op die een systeem van licenties propageren bij het tegengaan van overproduktie door middel van het uit produktie ne men van landbouwgronden. Bij een dergelijk systeem moet de boer licen ties zien te bemachtigen om voor zijn produkten de volledige garantieprijs van de EG te krijgen. Als hij zonder licenties produceert, krijgt hij een lagere prijs of een heffing op de produktie. De licenties geeft de EG uit aan boeren die een deel van hun grond uit produktie nemen. De licenties zijn verhandelbaar, zowel nationaal als internationaal. De boer kan ook alle grond blijven benut ten en licenties kopen van een buur man die wel grond uit produktie neemt. Het is zelfs denkbaar dat een Neder landse boer licenties verwerft van een collega in een ander EG-land die over gaat tot braakleggen. Zonder licenties krijgt de boer een veel lagere prijs voor zijn produkten of een hoge heffing. Het licentiesysteem lijkt door de vaste produktierechten een belemmerende invloed uit te oefenen op een ontwikke ling van de landbouw die meer markt georiënteerd zou moeten zijn. De ont wikkeling van de kosten en financiering van de licenties is daarnaast ook nog moeilijk te overzien. Voor de boeren kan dit belangrijke consequenties heb ben. Tenslotte lijken de grote verschil len in koopkracht tussen de verschillen de regio's van de Gemeenschap in een dergelijk systeem ook nog een pro bleem te vormen. Het tot nu toe gevoerde landbouwbe leid van de EG heeft ertoe geleid dat een aantal produkten met subsidie naar markten buiten de Gemeenschap wordt afgezet. Overvoering van de wereld markt met een groot aantal agrarische produkten heeft echter tot lage wereld marktprijzen geleid. Voor de Europese Gemeenschap betekent dit, dat hogere exportsubsidies gegeven moeten wor den die andermaal de landbouwuitga ven opvoeren. De waardevermindering van de dollar versterkt dit proces nog. Bovendien geeft het gevoerde beleid regelmatig aanleiding tot grote spannin gen in de internationale politieke han delsverhoudingen en dan vooral met de Verenigde Staten. Met name sinds het in werking treden van de Farm Bill 1985 subsidieert ook de Amerikaanse over heid de eigen export van agrarische produkten in hoge mate. Het subsidiebeleid van economische grootmachten als de EG en de VS ten aanzien van een groot aantal agra rische produkten staat ter discussie bij de voorbesprekingen voor de nieuwe GATT-ronde. De VS en een groep van veertien landen, de zogenaamde Cairns-groep (waaronder Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, Argentinië en Brazilië) hebben reeds gepleit voor een totale afschaffing van subsidies aan de landbouw in een periode van 10 jaar. De EG deed een ander voorstel, waar bij men eerst wil komen tot een stabili satie en vermindering van de over schotten. Daarna zou geleidelijk tot af bouw van de subsidies aan de land bouw tot een bepaald niveau kunnen worden overgegaan. Een en ander zou gelijke tred moeten houden met de verdere liberalisering van de internatio nale handel in andere sectoren. Voor namelijk vanwege de grote belangen (met name budgettair) en de daaruit voortvloeiende beperkte onderhande lingsruimte moet hier evenwel op de korte termijn niet gerekend worden op belangrijke resultaten. Toekomst eist heroriëntatie De Europese en dientengevolge ook de Nederlandse landbouw verkeert mo menteel in een fase van grote verande ringen. In zowel de akkerbouw als de melkveehouderij zal de bedrijfsvoering de komende tijd in snel tempo aan- gepast worden aan de eisen die voort vloeien uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit betekent in Eu ropees verband een lagere prijsstelling, terwijl daarnaast de produktie-omvang zal worden beperkt. De gehele agrarische produktiekolom J zal moeten inspelen op de verande rende voorwaarden. Dit proces van her oriëntatie is reeds in gang gezet. De huidige ontwikkelingen in de zuivelsec tor zijn hiervan een voorbeeld. In de melkveehouderij moet als gevolg daar van rekening worden gehouden met een belangrijke vermindering van het aantal melkveebedrijven. Bovendien zal naar verwachting ook een heroriëntatie in de zuivelindustrie plaatsvinden; de eerste kenmerken daarvan tekenen zich reeds duidelijk af. Echter ook in de andere sectoren leidt de veranderende situatie op de landbouwmarkten tot aanpassingen. Zo zal bijvoorbeeld ook de vleesverwerkende industrie (slach terijen) zich in de nabije toekomst moe ten aanpassen aan veranderende af zetmogelijkheden. Een aan de agra rische bedrijven toeleverende sector als de mengvoederindustrie zal eveneens gaan reageren op de wijzigingen in haar afzetmarkt. Een goed functionerende begeleiding van overheidswege zal bij dit proces van algemene heroriëntatie van de landbouw onontbeerlijk zijn; er zal in een aantal gevallen (gedwongen be drijfsbeëindiging, verlies arbeidsplaat sen) een beroep gedaan moeten wor- den op steun van de landelijke over heid. De hechte en efficiënte organisatie van het landbouwapparaat in Nederland maakt, dat er snel en adequaat inge speeld kan worden op de nieuwe richt lijnen uit het landbouwbeleid, zowel in EG- als in nationaal verband. De uit stekende infrastructuur, de goed ge schoolde ondernemers en ook de veel- al moderne opzet maken, dat de agrarische sector in het algemeen goed is toegerust om passend in te spelen op de nieuwe situatie. De onderne mersgeest en de jarenlange ervaring met de afzet van agrarische produkten in het buitenland versterken daarbij de conclusie dat Nederland, in totaliteit bezien, zijn sterke concurrentiepositie op de internationale markten zal kun nen behouden. Het zal evenwel niet gemakkelijk zijn.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1988 | | pagina 14