De biotechnologische race Nederlandse positie 25 proefdieren praktische problemen op. Zo zijn voor de produktie van 1 kg anti lichamen circa 20 000 muizen nodig. MCA's worden ook wel snuffelmolecu- len genoemd, omdat ze in staat zijn hele kleine hoeveelheden van een specifieke stof in ons lichaam of de aanwezigheid daarvan in een oplossing op te sporen. Zodoende kan men in een zeer vroeg stadium en op een zeer eenvoudige ma nier - het laboratorium hoeft er niet meer aan te pas komen - onder meer de drachtigheid van koeien, mogelijke virusinfecties of de aanwezigheid van bepaalde bacteriën in voedingsmiddelen aantonen. Van deze eigenschap van de MCA wil men ook gebruik maken door ze als drager van celdodende medicij nen te laten fungeren. De celdodende medicijnen worden daarbij precies af gestemd op de besmette cellen (bijvoor beeld kankercellen), zodat de andere ge zonde cellen niet worden aangetast. Naast MCA's worden in de diagnostica zogenaamde probes ontwikkeld. Dit zijn synthetische stukjes gemerkt erfelijk materiaal met een bepaalde code, waar van de samenstelling en structuur be kend is. Men onderzoekt of de probe complementair is met erfelijk materiaal van bijvoorbeeld een ziektekiem of een plant. Zo kan men met behulp van een probe in een heel vroeg stadium van een plantveredelingsprogramma worden na gaan of een bepaalde erfelijke eigen schap in de nakomelingen aanwezig is. Dit is vooral van belang wanneer de ei genschap waarin men geïnteresseerd is pas in het volwassen stadium van de plant (bijvoorbeeld een fruitboom) tot uiting komt. Zodoende kan veel tijd en geld worden bespaard. Voorwaarde is echter dat men de samenstelling en op bouw van het erfelijke materiaal zelf kent. Helaas zijn deze voor de meeste eigenschappen nog niet bekend. In de wereld van de diagnostica staat er op korte termijn veel te gebeuren. Een Amerikaanse studie van ongeveer vier jaar geleden kwam tot de conclusie dat met betrekking tot de ontwikkeling van de biotechnologie in de wereld de VS op de eerste plaats stond, gevolgd door Japan en Europa. Deze stand van zaken kwam ook op het ECB-4 aan de orde. De conclusie, die men uit de voor drachten hierover kan trekken, is dat Eu ropa haar achterstand op Japan heeft ingelopen. Toch moet Japan niet onder schat worden. Europa is ten opzichte van Japan qua innovatiekracht over het algemeen sterker en beschikt bovendien over een bredere basis van biotechnolo gische kennis en bedrijvigheid, maar men is hier trager in de grootschalige commercialisatie van de vindingen. Ons land neemt wat de biotechnologie betreft over het algemeen een voor aanstaande positie in de wereld in. In de eerste plaats zijn er omvangrijke in dustriële biotechnologische activiteiten op klassieke basis in ons land aanwezig, bijvoorbeeld de produktie van vele voe dingsmiddelen, zoals bier, kaas, gist, en van fijnchemische stoffen, zoals antibi otica en enzymen. Deze vooraanstaande positie van ons land is echter niet onbedreigd. De uitgaven aan biotechnologisch on derzoek in ons land worden geschat op f 500 a 800 miljoen. Dit is ruwweg on geveer 5 a 8% van de totale uitgaven van Nederland op het gebied van onder zoek en ontwikkeling. Er werken circa Het laboratorium blijft een onmisbare plaats voor onderzoekswerk, maar wordt als plaats voor bepaalde produkties minder noodzakelijk. 2 300 wetenschappers in de biotechno logie, waarvan 1 300 bij de overheid en de overigen bij particuliere bedrijven. De OESO heeft er vorig jaar met betrekking tot de Nederlandse situatie op gewezen dat de omvang van de onderzoeks inspanning ten opzichte van andere ont wikkelde landen achter dreigt te blijven. Ook op de samenhang en structuur van het technologiebeleid van de overheid en op het klimaat voor de commerciali satie van nieuwe vindingen bestaat over het algemeen kritiek. Bovendien is de onderzoeksinspanning in de particuliere sector voornamelijk een aangelegen heid van een vijftal grote ondernemin gen. De waarneming is dat steeds meer buitenlandse biotechnologische onder nemingen, met name uit de Verenigde Staten, Nederland als plaats kiezen voor hun Europese vestiging. Onder meer vanwege de gunstige ligging van ons land in West-Europa en de aanwezig heid van hooggekwalificeerde kennis bij onze onderzoeksinstellingen. De Adviescommissie voor het Technolo giebeleid, de zogenaamde commissie- Dekker, heeft met betrekking tot de bio technologie onder meer aanbevolen: dat biotechnologie één van de gebie den is, die de hoogste prioriteit binnen het stimuleringsbeleid voor hoogwaar dige technologie van de overheid verdie nen; dat voor een coherent en toepassings gericht beleid voor de ontwikkeling van de biotechnologie de oprichting van een aantal hoogwaardige centra noodzake lijk is, terwijl de instelling van een over koepelend orgaan, dat het beleid inzake biotechnologie coördineert, van groot belang is; dat ook kleine en middelgrote onder nemingen sterker dienen te worden be trokken bij de ontwikkeling van de bio technologie. Hoewel de overheid in belangrijke mate de voorwaarden voor innovatie kan scheppen en stimulerend dient op te treden, draagt het bedrijfsleven daarbij zelf de uiteindelijke verantwoordelijk heid voor innovatiebeslissingen. Het is voor het behoud van een sterke positie en dus voor de continuïteit van grote economische sectoren in ons land van vitaal belang dat met name in de biotechnologie een verhoogde inspan ning op het gebied van onderzoek en ontwikkeling wordt gedaan. Het zullen echter investeringen zijn die pas op de langere termijn de belangrijkste reve nuen zullen opleveren. OIO GEVAAR

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1987 | | pagina 25