Tweede fase
Alternatieven
Auto-assemblage in Mexico. Stap op weg naar meer industrialisatie als basis
voor de nodige economische groei.
pen, zodat ook in dit opzicht de eerste
fase van de schuldcrisis redelijk werd
doorstaan.
Aanpassing en vooral herfinanciering
hebben er destijds namelijk toe geleid,
dat de last van rente en aflossing op de
buitenlandse schuld voor de gezamenlij
ke kapitaalimporterende ontwikkelings
landen in verhouding tot hun uitvoer
van goederen en diensten is gedaald
van 2514 in 1982 tot 231/2% a 24%
in de jaren 1983/85.
De staf van het IMF heeft regelmatig
becijferd, of de schuldcrisis wel oplos
baar zou zijn, dat wil zeggen of de be
trokken ontwikkelingslanden onder be
paalde externe omstandigheden erin
zouden slagen bij voortzetting van het
aanpassingsproces op middellange ter
mijn een duurzame verbetering van hun
schuldpositie te bereiken en tegelijker
tijd een voldoende groei van hun natio
nale economie te verwezenlijken. Bij
dergelijke berekeningen die reeds begin
1984 werden uitgevoerd, kwam inder
daad als uitkomst naar voren, dat zulk
een resultaat in de periode tot 1990 be
reikbaar was onder een basisscenario
met destijds tamelijk realistische, doch
achteraf ietwat optimistische uit
gangspunten. Tevens bleek daarbij ech
ter, dat deze uitkomst bijzonder gevoelig
was voor enkele belangrijke veron
derstellingen, met name inzake het
groeitempo in de industrielanden, het
renteniveau op de financiële markten,
de beschikbaarheid van externe finan
cieringsmiddelen en het gevoerde beleid
in de debiteurlanden. Min of meer ern
stige afwijkingen in ongunstige zin van
deze uitgangspunten zouden zeker voor
sommige landen leiden tot een onhoud
bare schuldenlast en/of een onvoldoen
de economische groei.
Na verloop van tijd (omstreeks 1985)
werd duidelijk, dat de oplossing van de
schuldcrisis toch minder voorspoedig
verliep dan het zich eerst liet aanzien.
Een aantal debiteurlanden ondervond
een terugslag bij de pogingen tot verbe
tering van hun economische situatie,
vooral bij het terugdringen van de geld
ontwaarding en het begrotingstekort,
waardoor de vooruitzichten voor duur
zame economische groei in gevaar kwa
men. Voorts bleek het internationale
bankwezen steeds minder bereid om
mee te doen aan schuldherstructure
ring, zeker wanneer dat gepaard moest
gaan met nieuwe kredietverlening.
Daardoor werd het voor de debiteurlan
den nog veel moeilijker om economi
sche hervormingen door te voeren, ter
wijl zij bovendien te kampen kregen met
tegenvallende uitvoeropbrengsten als
gevolg van teruglopende afzetgroei in
de industrielanden, dalende grondstof-
fenprijzen en toenemende handelsbe
lemmeringen. Deze dreigende impasse
bracht de Amerikaanse Minister van Fi
nanciën ertoe om in het najaar van
1985 een 'programma voor duurzame
groei' te lanceren. Dit z.g. 'Baker-plan'
bestond uit drie onderdelen:
1. Een meer op groei gericht aanpas
singsbeleid door de voornaamste debi
teurlanden, dat niet alleen berustte op
beheersing van de binnenlandse vraag,
maar tevens stoelde op bevordering van
de nationale produktie door een structu
reel marktgeoriënteerd aanbodbeleid.
2. Een uitgebreide kredietverlening door
het particuliere bankwezen ter on
dersteuning en financiering van het aan
passingsbeleid, waarbij in drie jaar tijds
een netto stroom aan nieuw bank
krediet ten bedrage van ruim 20 mil
jard (jaarlijks bijna 3% van het uitstaan
de bedrag) aan een kerngroep van 15
belangrijke schuldlanden werd na
gestreefd.
3. Een voortgezette centrale rol voor het
IMF, te zamen met uitgebreide en meer
effectieve structurele aanpassingslenin
gen van de multilaterale ontwikkelings
banken, met name de Wereldbank,
waarbij een vergroting van de jaarlijkse
financieringsstroom naar de betrokken
landen van 6 miljard naar 9 miljard
werd beoogd. Aldus zouden de ontwik
kelingslanden uit hun schuld moeten
groeien.
Helaas is, ondanks alle lovende bewoor
dingen waarmee dit Amerikaanse initia
tief destijds werd begroet, daarvan tot
op heden nog niet veel verwezenlijkt.
Men kreeg soms de indruk dat de be
trokken partijen niet stonden te dringen
om voor te gaan in het leveren van hun
eigen aandeel aan dit programma, maar
elkaar graag de eer gunden om daarbij
de eerste stap te zetten.
Voor een duurzame oplossing van het
schuldprobleem zijn in de loop der jaren
ook allerlei andere methoden aangedra
gen. Hierbij is sprake van een scala van
soms radicale suggesties, nogal theore
tische ontwerpen en ietwat gekunstel
de gedachtenbrouwsels, die vooral door
wetenschappers en door politici uit de
biteurlanden zijn gepropageerd. Daartoe
behoren bijvoorbeeld diverse voorstel
len voor:
rentekapitalisatie, waarbij vervallende
renteverplichtingen worden omgezet in
nieuwe leningen;
renteconcessies, waarbij de basisren
te en/of de rente-opslag voor leningen
worden verlaagd;
schuldendienstplafonnering, waarbij
de jaarlijks maximaal te betalen rente en
aflossing wordt begrensd of gekoppeld
aan de uitvoeropbrengst;
schuldkwijtschelding.
Het grote nadeel van zulke voorstellen
is, dat zij het vraagstuk van de schul-
dendienst veelal geïsoleerd beschou
wen en dat zij daardoor vaak veronacht
zamen, dat er in feite sprake is van een
complex samenhangende factoren,
waarbij met name ook vertrouwensele
menten een belangrijke rol spelen in de
bereidheid van financiers om vrijwillig
meer middelen ter beschikking van de
debiteurlanden te stellen. De inmiddels
bijna traditionele, centrale schuldstrate
gie is er juist op gericht de kredietwaar
digheid van de betrokken landen te her
stellen, zodat zij weer op eigen kracht
met succes een beroep op de internatio
nale financiële markten kunnen doen
om hun groeiproces te financieren.
Het bekendste voorbeeld van dergelijke
alternatieve oplossingen is wel het zo
genaamde 3x3-plan van de Amerikaan
se senator Bradley om aan bepaalde
schuldlanden drie procentpunt rentekor
ting te geven, drie procent van hun
schuld af te schrijven en drie miljard dol
lar aan nieuwe multilaterale leningen te
verstrekken. Een ander voorbeeld vormt
de eenzijdige maatregel van Peru om
jaarlijks niet meer dan 10% van zijn uit
voeropbrengst te besteden aan rente en
aflossing op zijn buitenlandse schuld.
De laatste tijd zijn ook nog andere me
thoden in zwang gekomen, zoals de
omzetting van schuldvorderingen in risi
codragend vermogen en de verhande
ling van schuldvorderingen op de twee
dehandsmarkt. Deze instrumenten kun
nen wel een verlichting betekenen voor
de crediteurbank die anders met voors
hands oninbare vorderingen zit opge
scheept, maar zij leveren toch zeker
voor het debiteurland nog geen wezen
lijke bijdrage aan de duurzame oplossing
van het schuldprobleem.
In feite geldt dit ook voor andere uitvin
dingen, zoals de mogelijkheid voor ban-