Agrometer 26 1985/1986 vertoont. Gelukkig geeft ook de kostenontwikke ling tot nu toe een duidelijk afzwakken de tendens te zien. Van belang daarbij, met name ook voor de komende jaren, is dat er in de eerste vijf maanden een zeer duidelijke beperking in de groei van het personeelsbestand valt waar te nemen. Van belang voor onze netto-winstont wikkeling is ook het feit dat de verlaging van de vermogensaftrek van 4 naar 1% dit jaar ten volle doorwerkt. Zonder overdrijving kan ik in dit verband stellen dat de fiscus ons dit jaar wel aan alle kanten raakt. De verlaging van de vermogensaftrek heb ik op een andere plaats al eens gekwalificeerd als onze bijdrage aan het dichten van het aard- gaslek in de rijksbegroting. Dat zal ons dit jaar zo'n f 85 miljoen, ofwel onge veer 500 miljoen kuub aardgas, gaan kosten. Om dat goed te maken zou onze brutowinst circa f 140 miljoen hoger moeten zijn, terwijl die ook dit jaar on der druk blijft staan. Per saldo zal een daling van onze netto winst dan ook onontkoombaar zijn. Die netto winst zal echter altijd nog ruim schoots voldoende zijn om ook op lan gere termijn aan de verhoogde solvabili- teitseisen van DNB en onze eigen inter ne vertalingen daarvan te blijven vol doen. Dat laatste is de coöperatieve toets voor onze winstontwikkeling. Als ik de ontwikkelingen waarmee we te maken hebben overzie, dan moet de conclusie zijn dat onze weg door geac cidenteerd terrein loopt. Veranderende marktverhoudingen, nieuwe technolo gieën, fiscale ongemakken van verschil lende aard, hardnekkige kostenstijgin gen, de opkomst van nieuwe distributie vormen, maar ook de toenemende on veiligheid in het bankbedrijf zijn enkele voorbeelden die duiden op tegenwind en turbulentie. Het is van groot belang om je als coöperatie in zo'n fase goed bewust te zijn van je hoofdtaken. Juist in dat opzicht zullen we een vaste koers moeten varen met het ledenbelang als leidraad. Er is geen enkele reden tot pessimisme, maar wel tot grote alertheid. Onze con ditie zal in de komende tijd verder op de proef worden gesteld. Anders gezegd: er zal een groot beroep worden gedaan op ons vermogen om via vernieuwing, kwaliteitsverbetering en kostenbeheer sing de belangen van onze leden ook in de toekomst op de best mogelijke wijze te blijven behartigen. Ik heb er alle ver trouwen in dat ons dat met behulp van ieders inzet ook zal lukken. Wanneer men de inkomens in de landbouw beschouwt, doet zich dikwijls de vraag voor welk inkomensbegrip wordt ge hanteerd en wat het meest juiste is. Immers, we kennen naast het fiscaal inkomen ook de inkomens die op bedrijfs economische basis zijn berekend, zoals arbeidsopbrengst, ondernemersinkomen en gezinsinkomen. Het totale gezinsin komen, dus zowel afkomstig uit het bedrijf als van buiten het bedrijf, dat in de grafiek voor drie landbouwsectoren is ge geven, benadert nog het meest het fiscaal inkomen en spreekt daarom het meeste aan. Dit gezinsinkomen wordt dus niet alleen door de ondernemer zelf verdiend, maar omvat ook het berekende loon voor de door zijn gezinsleden vervulde arbeid. Op de bedrijven met veehou derij wordt niet alleen door de ondernemer maar ook door de gezinsleden langer gewerkt dan op de bedrijven in de akkerbouw. In feite zouden de gezinsinkomens in de veehouderij dus hoger moeten zijn dan in de akkerbouw. Zoals blijkt is dat gemiddeld genomen niet het geval. Opgemerkt wordt dat voor 1986/87 nog geen uitkomsten bekend zijn, maar dat de vermelde gezinsinkomens zijn geschat op basis van reeds door het LEI uitgebrachte prognoses van be- drijfsuitkomsten. melkveehouderij 84/85 85/86 86/87 boekjaar Gemiddeld gezinsinkomen per bedrijf X f 1000 140- 120- 100-1 80/81 I I I 81/82 82/83 83/84 Bron: LEI akkerbouw gemengd (int. veeh.) Beschouwen wij de inkomensontwikkeling over de gegeven periode, dan vertoont de melk veehouderij het meest stabiele verloop. De minder goede resultaten van 1983/84 werden hier vooral veroorzaakt door hogere krachtvoerprijzen. De inkomensverbetering die nadien ondanks de produktiebeperking van melk - is opgetreden, was vooral een gevolg van da lende krachtvoerprijzen. Ook in het lopende jaar (1987/88) kan de melkveehouderij van een verdere prijsdaling voor krachtvoer profiteren. De inkomensontwikkeling van de akkerbouwers loopt vrij parallel met het verloop van de op- brengstprijzen van de vrije produkten, zoals consumptie-aardappelen, pootaardappelen en uien. De matige kg-opbrengsten per ha in 1983 resulteerden in hoge prijzen en goede inko mens. Nadien volgden goede produktiejaren, waardoor de prijzen onder druk kwamen te staan, hoewel het boekjaar 1986/87 enig herstel vertoonde. Op de gemengde bedrijven met intensieve veehouderij wegen de resultaten in de varkens houderij zwaar. De resultaten van de legkippen, die de laatste jaren nogal eens tegengesteld waren aan die van de varkens, leggen in het gemiddelde van de gezinsinkomens in de inten sieve veehouderij weinig gewicht in de schaal. Uit de grafiek blijkt dat de gemiddelde gezinsinkomens in de landbouw vanaf 1980/81 niet of nauwelijks zijn verbeterd. In ieder geval zijn ze achtergebleven bij de inflatie, die van 1980/81 tot 1986/87 circa 23% beliep. Wel zijn de gezinsbestedingen gemiddeld evenveel gestegen als het algemene prijsniveau. Daaruit vloeit voort dat de besparingen, nodig voor (onder andere oudedagsvoorziening), onder druk kwamen te staan. In de akkerbouw waren ze in 1984/85 en 1985/86 gemiddeld duidelijk negatief. Een positief punt bij dit alles is, dat de inflatie langzamerhand vrijwel tot stilstand is gekomen, zodat de koopkracht van het ge zinsinkomen hierdoor niet meer wordt aangetast. (Bedrijfstakonderzoek)

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1987 | | pagina 26