Een blik vooruit gang van de regeling, die van 1977 tot 1981 van kracht was, is echter van rechtstreekse begrenzing van de kre dietverlening geen sprake meer. De j groei van de kredietverlening wordt ge heel vrijgelaten. Wel worden regels gesteld aan de wijze van financiering. Dit gebeurt op zodanige wijze dat te vens het rentepeil op de kapitaalmarkt wordt beïnvloed. Zo werken ook de hui dige monetaire afspraken. Deze houden in dat u, bankiers, uw kredietverlening slechts met nieuw geschapen liquiditei ten zult financieren tot een bedrag dat overeenkomt met de beoogde groei van de geldhoeveelheid. Het meerdere zal moeten worden gefinancierd door een beroep te doen op lange middelen. Dat deel van de kredietvraag wordt dus in feite verwezen naar de kapitaalmarkt, waar het in concurrentie treedt met het overige beroep op besparingen, bijvoor beeld dat van de overheid. Doel van dit beleid is derhalve mede om de werkelij ke omvang van de binnenlandse vraag naar en aanbod van de besparingen tot uitdrukking te laten komen in de kapi- taaimarktverhoudingen en daarmee in de daar heersende rentestand. Het mo netaire beleid is dus zowel een hoeveel- heidsbeleid als een prijsbeleid, met dien verstande dat de beoogde geldgroei voorop staat en de hoogte van de kapi taalmarktrente resultante is. Ik wil er met nadruk op wijzen, dat niet naar het monetaire beleid moet worden gewezen als men van mening is dat al dus een renteniveau resulteert dat ho ger is dan men gewenst acht. Werkelijke besparingen kunnen alleen uit verdiend inkomen worden gevormd, niet door de geldkraan open te zetten of open te la ten staan. Op die manier kan het peil van de kapitaalmarktrente alleen kunst matig en dan bovendien nog maar voor korte tijd worden gedrukt. Al snel zal de invloed van de overmatige monetaire ruimte zich doen voelen, zij het door een te sterke groei van binnenlandse beste dingen, die tot loon- en prijsstijgingen zullen leiden, zij het door vergrote kapi- taaluitvoer die de koers van de gulden onder druk zet. In beide gevallen is het eindresultaat een hogere, niet een lage re rente. Geldschepping moet morden af gestemd op capaciteitsgroei van de economie Het was precies om een stijging van het algemene renteniveau te voorkomen dat de Bank begin 1986 het initiatief heeft genomen tot de monetaire afspraak. Toen dreigde - en de ontwikkeling in 1986 heeft de juistheid van deze ver wachtingen helaas bevestigd - een zo danige afvloeiing van kapitaal op gang te komen, dat de koers van de gulden onder druk zou komen, hetgeen dwingt tot een hogere geldmarktrente. Een on geremde voortzetting van deze ontwik keling zou in de internationale financiële markten twijfel hebben doen ontstaan over het koersbeloop van de gulden, mede gevoed door de relatief grote pro blemen met de beheersing van de over heidsfinanciën in ons land. Het gevolg van een dergelijke twijfel is verhoging van het algemene renteniveau. De be legger zal zich willen indekken tegen het grotere wisselkoersrisico dat hij meent te lopen. Het is zover gelukkig nog niet gekomen, maar het er maar op aan la ten komen 'zou spelen met vuur' zijn geweest. Het beleid zou dan niet heb ben voldaan aan de eis die eraan moet worden gesteld, namelijk het bevorde ren van de stabiliteit en de evenwichtig heid van de monetaire ontwikkeling als voorwaarde voor een zo gunstig moge lijke ontwikkeling van groei en werkge legenheid op langere termijn. Hiermee ben ik vrijwel aan het eind ge komen van mijn uiteenzettingen. Ik zou willen afsluiten met enige korte opmer kingen over de gevolgen van enkele re cente ontwikkelingen op de nationale en internationale financiële markten voor de effectiviteit van het monetaire beleid. Een belangrijke ontwikkeling waarvan het einde nog bepaald niet in zicht is, is de integratie van vooral de internationa le financiële markten. Deze ontwikke ling vormt een potentieel gevaar voor de wisselkoersstabiliteit en voor de contro le over de groei van de geldhoeveelheid. Daar moet binnen het EMS op worden gereageerd langs lijnen, zoals recentelijk door mijn collega Szasz in een ESB- artikel uiteengezet. Onze ervaringen in het verleden leren, dat een dergelijke aanpak goede hoop op succes biedt. Tegelijk met de integratie van de finan ciële markten doet zich ook een proces van innovaties op het terrein van de fi nanciële titels voor. In een aantal landen heeft dit geleid tot vervaging van het li quiditeitsbegrip en tot instabiliteit van de geldvraag. In andere landen, waar- Onder Nederland, is sprake van een vrij rustige ontwikkeling, die voorshands het beleid nog niet noemenswaard be moeilijkt. Deze weinige opmerkingen maken - al is het heel summier - toch wel duide lijk, dat op dit moment het huidige geld- hoeveelheidsinstrumentarium van de Bank nog niet in betekenende mate is aangetast door de recente ontwikkelin gen op de internationale financiële markten. Maar laten wij ons hoeden voor een te grote mate van tevreden heid hierover. Bedoelde ontwikkelingen zijn immers nog niet tot een eind geko men en dwingen ons voortdurend alert te zijn en te bezien of oude instrumen ten niet door nieuwe moeten worden vervangen of met nieuwe moeten wor den aangevuld. De keuze van het instrumentarium blijft uiteraard een kwestie van opportuniteit. Zolang de positieve effecten op de mo netaire ontwikkelingen, de negatieve ef fecten van het reguleren nog duidelijk overtreffen zal de Bank deze instrumen ten blijven inzetten. Door tijdig bij te stu ren tracht de Bank zoveel mogelijk te voorkomen dat de ontwikkelingen te ver doorschieten en dat later veel ingrijpen der en bovendien schoksgewijs moet worden gecorrigeerd met alle ongunsti ge neveneffecten van dien. Aldus tracht de Bank haar taak op voor 's lands wel vaart meest dienstige wijze te vervullen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1987 | | pagina 13