Algemene Vergadering 1987
is daarom niet in de eerste plaats het
stabiliseren van de nominale, maar van
de reële wisselkoers, dat wil zeggen de
wisselkoers gecorrigeerd voor inflatie-
verschillen. Import van inflatie uit het
buitenland wordt zo voorkomen en bo
vendien de verstoring van het betalings-
balansevenwicht waar inflatieverschil-
len anders toe leiden. Interne en externe
waarde liggen aldus in eikaars verleng
de. De nominale appreciatie heeft daar
bij in beginsel geen invloed op de con
currentiepositie. Ik zeg: in beginsel, om
dat de koersbewegingen - helaas -
niet alleen door inflatieverschillen wor
den bepaald, maar bijvoorbeeld ook
door verschillen in betalingsbalansposi
tie en het gevoerde monetaire beleid.
Met het voorgaande wil ik uiteraard niet
zeggen, dat stabiliteit van de nominale
wisselkoers niet moet worden na
gestreefd. Zeker wel, maar nominale
wisselkoersstabiliteit is alleen mogelijk
in een wereld, waarin de inflatie overal
is uitgebannen. Anders gaat die stabili
teit niet alleen ten koste van de externe,
maar op den duur onvermijdelijk ook
van de interne koopkracht van de gul
den. Een ideale toestand zou zijn: bin
nenlandse prijsstabiliteit bij stabiele reë
le en nominale wisselkoersen. Dit ideaal
kan onder de huidige omstandigheden
het beste worden benaderd door binnen
het Europese Monetaire Stelsel de
koersontwikkeling van de gulden bij die
van de Duitse mark te laten aansluiten.
De recente ervaring leert, dat we door
extreme koersbewegingen tegenover
valuta's buiten het EMS, zoals dollar en
pond, niettemin een eind van ons ideaal
verwijderd kunnen raken. Maar dat be
tekent niet dat we daarom minder priori
teit aan stabiele koersen in EMS-
verband moeten geven - integendeel.
Ook moet wel worden bedacht, dat de
daling van de dollarkoers vooral een
eind heeft gemaakt aan een duidelijke
overwaardering, waarvan wij - tijdelijk
- hebben kunnen profiteren. Het toch
nog broze karakter van onze concurren
tiekracht werd door de hoge dollarkoers
gemaskeerd. Bij de huidige meer genor
maliseerde koersverhoudingen zullen
wij op eigen kracht door middel van
flexibiliteit in de nominale loonvorming
onze concurrentiepositie moeten
handhaven.
Het geldhoeveelheidsbeleid
Het uitgangspunt van het geldhoeveel
heidsbeleid is, zoals u weet, dat er een
verband bestaat tussen de groei van de
geldhoeveelheid en het nominale inko
men. Dit maakt het mogelijk door de
geldgroei te beheersen ook de nominale
ontwikkeling te beheersen, althans op
langere termijn bezien. Nu kan de geld
groei zowel uit binnenlandse als uit bui
tenlandse bron worden gevoed. De
vraag is dan of het beleid zich moet
richten op het totaal of vooral op de bin
nenlandse bron, dat wil zeggen de geld-
schepping door het bankwezen en de
overheid. Het laatste is het geval. Uit
gangspunt moet zijn dat in de reguliere
behoefte van de economie aan liquidi
teiten geheel en al door de binnenlandse
bronnen wordt voorzien en het beta
lingsverkeer met het buitenland daaraan
dus in beginsel geen bijdrage levert. Dit
is een eis van internationale consisten
tie van nationale monetaire doelstellin
gen. Alleen als alle landen hun nationale
beleid hierop richten, is het probleem
van de internationale coördinatie van
het monetaire beleid, althans in begin
sel, oplosbaar. Het is immers duidelijk
dat wanneer sommige landen voortdu
rend meer, of juist minder binnenlandse
geldschepping toelaten dan over
eenstemt met de liquiditeitsbehoefte
van de eigen economie, dat dan andere
landen een compenserend beleid moe
ten voeren om te voorkomen, dat bij
hen de monetaire ontwikkeling van het
beoogde groeipad afraakt.
Door stabiele reële wisselkoersen
wordt import van inflatie voorkomen.
Interne en externe waarde van de gul
den liggen dus in eikaars verlengde
De werkelijkheid heeft in het verleden
nogal van dit ideaal afgeweken en zij
doet dat nu nog. Zo veroorzaakte in het
begin van de jaren zeventig de met de
Vietnamoorlog samenhangende over
matige monetaire expansie in de Ver
enigde Staten het einde van het stelsel
van vaste wisselkoersen van Bretton
Woods. Om aan de toestroming van li
quiditeit uit het buitenland een einde te
maken, zagen de meeste industriële lan
den zich toen genoodzaakt hun vaste
koers met de dollar op te geven. Dat
was de onvermijdelijke prijs voor het
herkrijgen van de macht over de binnen
landse monetaire ontwikkeling. Door
het laten zweven van de eigen valuta
kun je je overigens niet volledig afscher
men van buitenlandse invloeden. Dat la
ten de recente ervaringen van Duitsland
wel zien, vyaar ondanks het zweven van
de D-mark ten opzichte van de dollar,
toch door toestroming vooral van liqui
diteiten uit het dollargebied de geldgroei
ver boven de doelstelling is komen te
liggen. En voorts heeft de ervaring van
de laatste jaren uitgewezen, dat te om
vangrijke wisselkoersbewegingen nega
tieve gevolgen kunnen hebben voor de
reële economie.
Voor kleine open economieën is het la
ten zweven van de wisselkoers een zo
veel meer ingrijpende stap dan voor gro
te, dat daar veelal geprobeerd is de wis
selkoersstabiliteit prioriteit te geven. Ne
derland heeft dit gedaan door deelne
ming aan het slang arrangement en la
ter aan het Europese Monetaire Stelsel.
Daarmee hebben wij als het ware het
beste van twee imperfecte werelden.
Gezamenlijk met de overige EMS-
partners zweven wij ten opzichte van de
rest van de wereld en schermen wij ons
zo goed en zo kwaad als dat gaat, af
van verstoringen van onze monetaire
ontwikkeling van buitenaf. Tegelijkertijd
hebben wij het voordeel van redelijk
vaste koersen met die groep landen die
zich wel trachten te houden aan de re
gels van het spel en die onze belangrijk
ste handelspartners zijn. Met alle gebre
ken blijkt het EMS dus toch het eiland
van relatieve monetaire stabiliteit te zijn
geworden, dat bij de oprichting werd
beoogd.
Een andere zaak is dat wisselkoersstabi
liteit ten opzichte van onze partners in