at ons bezighoudt... W@fb). Informatieverschaffing aan de belastingdienst Technologiebeleid voortvarend aanpakken De laatste jaren staan misbruik en on eigenlijk gebruik op het gebied van be lastingen in het middelpunt van de be langstelling. De noodzaak om een dam op te werpen tegen het ontgaan en ont duiken van belastingen wordt algemeen erkend. Een van de maatregelen op dit terrein is intensivering van de controle door de belastingdienst, hetgeen mede wordt geëffectueerd door uitbreiding van de verplichtingen van ondernemers om informatie over derden te verstrek ken aan de fiscus. Zo is bij een recente wijziging van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen het inzagerecht van de belastingdienst uitgebreid naar alle li chamen, ook die lichamen die niet een zelfstandige bedrijf of beroep uitoefe nen. Bovendien is het inzagerecht van de fiscus gewijzigd in een inlichtingen plicht, op grond waarvan desgevraagd inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van derden moeten worden verstrekt. De informatieverschaffing vanuit het bankwezen is thans geregeld in een ge dragscode welke de belastingdienst on der meer verbiedt zogenaamde serievra- gen te stellen. De belastingdienst heeft derhalve niet de mogelijkheid vragen te stellen over niet met name genoemde cliënten. Als zodanig is sprake van een beperkt bankgeheim. De banken zijn uit sluitend verplicht informatie te verstrek ken inzake over door de belastingdienst geïndividualiseerde belastingplichtigen. De indruk heeft altijd bestaan dat het niet opgeven van rente als vorm van be lastingontduiking hoog scoort. Deze in druk is bevestigd door de resultaten van het over het jaar 1981 gehouden ren- testeekproefonderzoek, waaruit bleek dat 65% van de belastingplichtigen niet alle rente verantwoordt. De politiek heeft hieraan de conclusie verbonden dat het huidige verbod op het stellen van serievragen ter zake van aan cliën ten betaalde rente niet in stand kan blijven. Het Ministerie van Financiën, dat mo menteel overleg hierover voert met de banken, heeft dan ook als uitgangspunt dat vanaf 1 januari 1988 serievragen kunnen worden gesteld over door cliën ten aangehouden spaarsaldi en aan cliënten uitbetaalde bank- en toonder rente. Met deze mogelijkheid moet dan ook ernstig rekening worden gehouden. Naar de oorzaken van het aangiftege drag m.b.t. rente-inkomsten is geen on derzoek gedaan. Vast staat evenwel dat rente-inkomsten worden beschouwd als marginaal inkomen waarop de margina le tarieven (tot 72%) van toepassing zijn. Deze zware belastingheffing wordt - met name - in tijden van geldont waarding als onrechtvaardig be schouwd. Zulks geldt evenzeer met be trekking tot de belastingheffing over rente van minderjarige kinderen. De hui dige rentevrijstelling komt hieraan in on voldoende mate tegemoet. Door de sal- deringsplicht met betaalde rente ligt de rentevrijstelling voor slechts weinig be lastingplichtigen binnen het bereik. Om deze reden heeft onze bank zich steeds sterk gemaakt voor een verhoging van de rentevrijstelling, het afschaffen van de salderingsplicht met betaalde rente, alsmede het creëren van een afzonder lijke vrijstelling van genoten rente van minderjarige kinderen. Gesteld kan wor den dat er een politieke meerderheid bestaat voor deze wijzigingen, waarbij als ingangsdatum wordt genoemd 1988. Op 23 februari van dit jaar is door CDA, VVD en PvdA een motie ingediend waarin om deze drie punten wordt ver zocht. Indien de motie wordt uitgevoerd zal met de verruiming van de informatie plicht per 1 januari 1988 de rente vrijstelling verhoogd worden van f 700,- naar f 1.000,- (in gezinssituaties van f 1.400,- naar f 2.000,-), de saldering met hypotheekrente vervallen en een aparte rentevrijstelling worden inge voerd voor rente op spaartegoeden van kinderen van f 500,- per kind. Terwille van de eenvoud en eenduidigheid tenslotte is het noodzakelijk dat de af schaffing van de salderingsplicht zich niet zal beperken tot uitsluitend de hy potheekrente. Ook met de huidige hoge inkomstenbelastingtarieven valt het me de gelet op de jurisprudentie niet te ver wachten dat oneigenlijk gebruik van volledige desaldering zal plaatsvinden. In een aantal basistechnologieën, waar onder de micro-elektronica en de bio technologie, dienen zich nadrukkelijk fundamentele doorbraken aan. Deze openen nieuwe mogelijkheden voor pro- dukten en processen, waardoor be staande posities van bedrijven en be drijfstakken diepgaand kunnen worden gewijzigd. Voor elk land is de ontwikkeling en toe passing van nieuwe technologische vin dingen van cruciale betekenis voor be houd en uitbouw van zijn welvaartspo sitie. Wie de aansluiting met deze ont wikkeling mist, zal zijn produktie- apparaat achterop zien geraken en de rekening gepresenteerd krijgen in de vorm van terreinverlies op bestaande markten. Bovendien wordt de kans ge mist een rol te spelen op nieuwe groei markten die door de technische vernieu wingen ontstaan. Het open karakter van de Nederlandse economie waarvan de internationale handel een vitaal onderdeel is, dwingt ons extra te blijven vernieuwen. Daar voor zal vooral op technologisch gebied een grote inspanning moeten worden geleverd. Het bedrijfsleven draagt daar bij zelf de uiteindelijke verantwoordelijk heid voor innovatiebeslissingen, terwijl de overheid in belangrijke mate de voor waarden voor technologische innovatie moet scheppen en stimulerend moet optreden. De OESO heeft vorig jaar met betrek king tot de Nederlandse situatie een aantal knelpunten en tekortkomingen vastgesteld: - de omvang van de nationale inspan ning op het gebied van onderzoek en ontwikkeling is achtergebleven bij die in het buitenland; - het beheer en de besteding van de overheidsmiddelen voor onderzoek en ontwikkeling houdt te weinig verband met de economische ontwikkeling; - de verspreiding van kennis en de toe passing van nieuwe technologieën in de middelgrote en kleine ondernemingen verlopen in een te laag tempo. De OESO kwam onder meer tot de con clusie dat een krachtig beleid nodig is om de kwaliteit en internationale con currentiepositie van het Nederlandse onderzoek te verbeteren. De opdracht van de regering vorig jaar aan de Adviescommissie voor de uit bouw van het technologiebeleid, waar van ook drs. H. H. F. Wijffels deel heeft uitgemaakt, kwam dan ook op het goe de moment. De adviezen die deze Com missie Dekker eind april aan de regering heeft uitgebracht, zijn inmiddels in bre de kring met instemming ontvangen. Mede in het licht van de kritiek van de OESO komt de Adviescommissie Tech nologiebeleid tot de volgende constate ringen: te veel versnippering en - in sommi ge delen van de kennisketen - een on duidelijk patroon van onderzoeksactivi teiten; nog onvoldoende bundeling van talent in 'centres of excellence'; noodzaak tot versterking van kwaliteit en marktgerichtheid;

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1987 | | pagina 2