Verdeling koop- en huurwoningen naar leeftijd hoofdkostwinner
100%
Woonlasten
Consumentenonderzoek
90
HUURWONINGEN
80
60
50
40
30
KOOPWONINGEN
20
20 30 40 50 60 70 leeftijd
kostwinner(s) een grote mobiliteit ver
eist, waardoor het minder voor de hand
ligt om een woning te kopen. Ook komt
het voor dat de netto-woonlasten van
de huurwoning dermate laag zijn dat het
kopen van een woning financieel niet
aantrekkelijk is en tot een aanzienlijke
aanpassing van het bestedingspatroon
aanleiding zouden geven. Een andere
mogelijkheid is dat men dermate tevre
den is met het wooncomfort dat de hui
dige woning biedt en de sociale omge
ving waarin men woont, dat men per se
in het huis wil blijven wonen, hoewel
het hier een huurwoning betreft.
De beslissing tot kopen of huren wordt
sterk ingegeven door de daarmee
samenhangende woonlasten. Bij circa
70% van de huurders speelt de vergelij
king van woonlasten bij huren of kopen
een (zeer) belangrijke rol bij de keuzebe
paling. In de tabel zijn de netto-
woonuitgaven naar inkomensklassen
weergegeven. Hieruit komt naar voren
dat de woonlasten van koop- en huur
sector macro-economisch gezien
slechts weinig verschillen. Deze tabel
moet echter wel met enige voorzichtig
heid worden gehanteerd, daar de sprei
ding binnen de inkomensklassen groot
is. In de huursector bijvoorbeeld heeft
26% van de minimum-inkomens een
huurquote van meer dan 20%.
Uit de tabel komt naar voren, dat de ho
gere inkomensgroepen absoluut gezien
Gemiddelde woonuitgaven naar inkomensklasse (in guldens en procenten van het
netto-huishoudinkomen) per 1-4-1985
Huursector Koopsector
Minimuminkomen
266
18,2%
151
10,0%
Modaal
361
15,9%
369
1 5,1
11/2 x modaal
421
13,6%
492
1 5,0%
2 en 3 x modaal
505
12,1%
587
13,2%
Totaal
348
1 5,6%
410
15,0%
Bron: Nota inkomensbeleid 1986
aanzienlijk meer aan wonen uitgeven
dan de lagere inkomensgroepen. Rela
tief gezien echter is dit met name in de
huursector precies andersom. In de
koopsector zijn het de middeninkomens
die relatief het meest aan wonen uitge
ven. De lagere uitgaven van minima in
de laatstgenoemde sector kunnen on
der meer worden verklaard uit het feit,
dat hiertoe veel ouderen behoren die
hun hypotheekschulden geheel of gro
tendeels hebben afgelost.
In november/december 1986 heeft
Rabobank Nederland een representatie
ve enquête laten houden onder ruim
1 000 hoofdhuurders van 60 jaar en
jonger. Uit deze enquête kwam naar vo
ren dat 30% van de huurders zegt van
plan te zijn om in de toekomst een eigen
huis te kopen. Dit komt landelijk gezien
overeen met 700 000 huurders. 32%
van de huurders heeft hiervoor in het
verleden wel plannen gehad, maar die
zijn om allerlei redenen (nog) niet uitge
voerd. Vooral de jongere huurders tot
35 jaar hebben koopplannen. Het ma
ken van plannen om in de toekomst een
huis te kopen, stijgt met het inkomen
van de huurders.
Ongeveer 46% van de huurders met
een gezinsinkomen boven modaal (mo
daal circa f 40 000 bruto per jaar)
heeft plannen tot kopen; beneden mo
daal bedraagt dit percentage 23.
De argumenten voor kopen van een
woning zijn vooral het verkrijgen van ei
gendom, het financieel voordeel en het
goedkoper worden op langere termijn.
De redenen om geen woning (meer) te
willen kopen zijn vooral financiële rede
nen, zoals te duur, financieel onhaal
baar, te hoge lasten.
Op de vraag in hoeverre men geïnteres
seerd is in het kopen van de huurwo
ning die men op dit moment bewoont,
blijkt 30% van de ondervraagden (zeer)
geïnteresseerd. Gekwantificeerd bete
kent dit dat circa 700 000 huurders
geïnteresseerd zijn in het kopen van
hun huurwoning. Circa 200 000 huur
ders zijn zowel geïnteresseerd in het ko
pen van een woning als in het kopen
van de eigen huurwoning. Wanneer de
ze dubbeltelling eruit wordt gehaald dan
hebben in totaal 1,2 miljoen huurders
interesse in het kopen van een woning,
wanneer de eigen huurwoning mede in
ogenschouw wordt genomen. Dit is
ruim 50% van de huurders jonger dan
60 jaar.
Vooral bepalend voor de interesse in
het kopen van de eigen huurwoning is
de leeftijd van de huurder. Het meest
geïnteresseerd zijn de 35 tot en met
49-jarigen (39%), gevolgd door de 25-