0
het zo goed mogelijk tot waarde bren
gen van de arbeidscapaciteit van de
coöpererende werknemers. Als rechts
vorm is de coöperatie slechts het instru
ment, de methode om dat economisch
doel te bereiken. Lukt dit niet, dan is de
coöperatie mislukt. Politiek-maatschap-
pelijke doelstellingen moeten hier niet
mee worden verward. Zij kunnen aanlei
ding zijn om tot coöperatie over te gaan,
maar als er eenmaal een coöperatie is,
dan heeft deze net als iedere andere on
derneming een economisch karakter: zij
fungeert in het bestaande bestel om de
gezamenlijke arbeidscapaciteit te opti
maliseren. In dit opzicht wordt het vol
gens Ter Woorst tijd de arbeiderscoöpe
ratie te 'ontmythologiseren'. Te midden
van andere ondernemingsvormen is de
werknemers-produktiecoöperatie ge
woon een aanvullende en/of alternatie
ve ondernemingssoort. Geen wonder
middel tegen maatschappelijke kwalen,
maar ook geen gevaar voor de bestaan
de maatschappijstructuur. Buitenstaan
ders denken dit wel eens, maar een rea
listische kijk als van Ter Woorst brengt
ons bij de juiste proporties terug. De
praktijk leert, dat de werknemers zelf de
economische doelstelling als de kern
van hun coöpereren zien.
En het z.g. 'arbeiderszelfbestuur'?
Dat is toch een tamelijk politiek ge
laden term, die in onze tijd vaak in
adem met de werknemers-
produktiecoöperatie genoemd wordt
Het boek van Ter Woorst werkt ook hier
zeer verhelderend. Het laat zien, dat het
onderscheid tussen de begrippen werk
nemerszelfbestuur en werknemers-
produktiecoöperatie in de praktijk niet
houdbaar is. Want als alle werknemers
lid zijn van de coöperatie dan heb je zelf
bestuur en, omgekeerd, als een onder
neming volledig zelfbestuur bereikt, dan
is een werknemers-produktiecoöperatie
ontstaan. Overigens komt het in de
praktijk vaak voor dat niet alle werkne
mers lid zijn. Formeel is er dan wel een
werknemerscoöperatie, maar eigenlijk
geen volledig werknemerszelfbestuur.
De werknemerscoöperatie mag dan een
coöperatie zijn, zij vertoont toch wel
een heel stel aparte trekjes vergeleken
bij de bedrijfscoöperaties, waar wij aan
gewend zijn. Vooral de praktijk zal in dat
opzicht zijn voordeel met het boek kun
nen doen. Wij stippen graag een paar
dingen aan uit de analyse van Ter
Woorst.
Allereerst een les uit de geschiedenis:
coöpereren is bundeling van krachten,
en dat doe je in tijden van economische
marktsituaties, waartegen je als indivi
du niet opgewassen bent. Als het aan
bod van arbeid groter is dan de vraag er
naar (werkloosheid of onderbetaalde ar
beid) ontstaat er een 'tegenwichtbewe
ging': werknemers willen zelf gaan pro
duceren. Ook in onze recente jaren van
werkloosheid zien we dat nu hier dan
daar een groep (je) werknemers op zo'n
'alternatieve' manier tot zelfonderne-
men komt. Toch gebeurt het, althans tot
nu toe, niet op grote schaal. De werkne
merscoöperaties zijn in aantal, omvang
en economische importantie heel be
scheiden gebleven, vergeleken bij de
bedrijfs- en consumentencoöperaties.
Het boek opent je ogen voor de reden
daarvan.
Omdat het de gezamenlijke arbeid is,
die in de werknemerscoöperatie wordt
ingebracht, zal zo'n coöperatie gewoon
lijk alleen kans hebben in arbeidsinten
sieve bedrijven. Kapitaalintensieve be
drijven - met dure machines, gebou
wen en voorraden - komen praktisch
veel moeilijker in aanmerking voor het
stichten van werknemerscoöperaties.
Wel kan - eenmaal gesticht - zo'n
coöperatie uit haar winst geleidelijk
haar eigen 'kapitaalgoederen' opbou
wen. De Eendracht heeft dat bewezen.
Er zijn nog wel meer hobbels op de weg
van een werknemerscoöperatie. Zo'n in
tegrale economische samenwerking
staat en valt met een goede persoonlij
ke samenwerking. De leden-werkne
mers moeten elkaar vertrouweni De er
varing wijst erop, dat de groep daarom
niet te groot moet worden. Ter Woorst
denkt dat je de beste kans hebt met
maximaal 50 a 60 werknemers. Die zijn
dan 'leden', dus 'beleidsbepalers'. Maar
tegelijk zijn ze ook 'werknemers', 'uit
voerders' van het beleid. Dat kan ge
makkelijk spanningen geven. De 'inge
brachte' arbeidscapaciteit verschilt im
mers per lid altijd, want scholing, aanleg
of werklust lopen uiteen. Ook kan er
spanning ontstaan over positie en taak
van bestuur en directie. Beide worden
door de leden gekozen, maar hebben
een eigen positie en bevoegdheid, die
wederzijds 'werkbaar' moet zijn en bo
vendien door de werknemers als 'uit
voerders' moet worden erkend.
In Elsev/ers Weekblad stond on
langs een aardig stuk over een
coöperatie van zo'n vijftien bedrijf
jes in de autobranche. Goed idee, de
deelnemers liepen er in het begin warm
voor, ook uit idealistische motieven. Dat
is prima, maar nu zijn ze er wel achter
gekomen, dat de resultaten op econo
misch gebied de eigenlijke toets voor de
samenwerking zijn. Je moet er 'ingroei
en', zei de woordvoerder terecht. Zo zal
het ook bij de werknemers-produktie
coöperatie zijn. Maar met het boek van
Ter Woorst erbij, zullen enige jeugdziek-
ten gemakkelijker kunnen worden ver
meden. Niet alleen op het gebied van
bestuur en directie, maar ook betreffen
de de verdeling van de winst en de re
servering. Theoretisch liggen die dingen
vaak niet zo eenvoudig, 'maar de prak
tijk is veelal weerbarstiger dan de leer
en zoekt haar eigen oplossingen'. Ter
Woorst heeft daar kennelijk begrip voor:
ook een coöperatie van werknemers
mag zich nooit te ver van de economi
sche werkelijkheid verwijderen. Anders
ontaarden eventuele spanningen onher
roepelijk in centrifugaalkrachten, die de
leden doen uittreden en tot ontbinding
van de coöperatie leiden. Gelijk loon
voor de leden, gelijk delen in de winst is
heel mooi, maar het is veel reëler ook
met de prestatie van een lid rekening te
houden. Een doelmatige oplossing van
het verdelingsvraagstuk - heel belang
rijk voor het welslagen van de coöpera
tie - zal met het boek in de hand voor
taan zonder veel moeite kunnen worden
gevonden.
Eigenlijk ontpopt Ter Woorst zich in dit
boek als een echte realist t.a.v. de werk
nemerscoöperaties. Hij kijkt door en om
de materie heen, signaleert spanningen,
mogelijkheden en moeilijkheden, maar
zegt dan ook ineens bevrijdend: 'Nu
moet je dat ook weer niet dramatiseren'.
Hij weet uit de praktijk dat het (voort)
bestaan van deze coöperaties uiteinde
lijk volstrekt afhankelijk is van de be
drijfsresultaten, anders gezegd: van het
economisch resultaat van de gezamen
lijke activiteiten. En dat klopt met de
theorie.
De ondertitel van het boek is veelzeg
gend 'Utopie of Werkelijkheid'. Zonder
vraagteken, dus eigenlijk een feitelijke
aanduiding van het onderwerp. De slot
regel luidt: 'De Eendracht: mogelijk ooit
een utopie, maar sinds 90 jaar een wer
kelijkheid.' De boodschap van Ter
Woorst: een utopie is best, maar zodra
je zo'n coöperatie hebt, moet je allemaal
met beide benen in de werkelijkheid
staan.
JRH
één