Kwaliteit en inventiviteit Uitdagingen voor de akkerbouw De akkerbouw als geheel trekt over het algemeen wat minder de aandacht dan andere agrari sche produktietakken. De oor zaak ligt in feite voor de hand. Doen zich problemen voor in de akkerbouw dan spitst zich dat meestal toe op een deel van de sector, bijvoorbeeld een bepaald gewas of gebied. In andere sec toren betreffen problemen meestal de hele sector, zoals de zuiveloverschotten/superheffing in de melkveehouderij, mest overschotten in de intensieve veehouderij en prijsverandering van aardgas in de glastuinbouw. De laatste tijd komen er echter ook steeds meer problemen af op de akkerbouwsector als ge heel. Overschotten, prijsverla ging, contingentering en braken van land zijn begrippen die steeds meer komen opdagen. In dit artikel zal worden ingegaan op knelpunten en lichtpunten voor de akkerbouw. Snijmaïs een snelle groeier Rentabiliteit onder druk Ons land telt in hoofdzaak een viertal specifieke akkerbouwgebieden: het noordelijk kleigebied in Gronin gen en Friesland (85 000 ha); het centrale kleigebied, omvattende de IJsselmeerpolders en verspreid lig gende polders in Noord- en Zuid-Holland (110 000 ha); het zuidwestelijk kleigebied in Zeeland, de Zuidhollandse eilanden en het noordwesten van Noord-Brabant (170 000 ha); de Gronings-Drentse veenkoloniën met omliggende zandgebieden en het zand- en veengebied in noordoost Over ijssel (135 000 ha). Het bouwplan verschilt nogal per ge bied. Grondsoort, klimaat en traditie be palen in hoofdzaak de verschillen. Zo worden op de noordelijke klei relatief veel pootaardappelen en granen ge teeld; in de veenkoloniën is de fabrieks aardappel het hoofdgewas en op de kleigebieden in het midden en zuid westen van het land zijn consumptie aardappelen en uien belangrijke gewas sen. In deze vier akkerbouwgebieden ligt ongeveer 70% van het akkerbouwa- reaal. Exclusief de snijmaïsteelt is dat zelfs 84%. Een akkerbouwgewas dat wat uit de toon valt is snijmaïs. Het is een typisch produkt van de zandgebieden en heeft daar de plaats ingenomen van (vroeger veel geteelde) rogge, aardappelen en voederbieten. Van de bijna 200 000 ha geteelde maïs in 1986 komt dan ook verreweg het grootste deel voor op de circa 250 000 ha akkerbouwgrond bui ten de genoemde akkerbouwgebieden. Onderstaande grafiek laat zien hoe sinds de introductie van de snijmaïsteelt in ons land het areaal granen steeds ver der is teruggelopen. De opgenomen ge wassen zijn exclusief de uien en de ak- kerbouwmatig geteelde groentegewas sen die te zamen ruwweg 33 000 ha omvatten. In het verleden is de rentabiliteit van de akkerbouw redelijk geweest. Per regio zijn er verschillen, omdat het bouwplan niet gelijk van aard is. Daarbij speelt vooral ook een rol in welke mate gewas sen waarvoor een marktordening van toepassing is in het bouwplan voorko men. Het vrij gelijkmatige inkomensver loop in de veenkoloniën komt, doordat daar nagenoeg uitsluitend marktorde ningsgewassen worden geteeld. Het prijsverloop van de produkten is daar vrij stabiel; de kg-opbrengsten zorgen voornamelijk voor de variatie in de jaar resultaten. In het zuidwestelijk en cen trale kleigebied worden relatief veel vrije produkten (zoals consumptie-aard appelen en uien) geteeld, waardoor daar het inkomensverloop grilliger is, alhoe wel gemiddeld toch op een beter niveau dan in de andere gebieden. De telers van marktordeningsgewassen hadden tot nu toe in zekere mate een overige gewassen snijmaïs Grafiek 1. Areaal akkerbouwgewassen (1960 1986) Bron CBS x 1000 ha Opbrengst per f 100 kosten aardappelen 111111111111 60 62 64 66 68 70 72 74 76 78 80 82 84 86 70 i111111 I I I I I I 73/74 74/75 76/77 78/79 80/81 82/83 84/85 86/87 boekjaren (raming) Centraal kleigebied Zuidwestelijk kleigebied Noordelijk kleigebied Veenkoloniën 800 700 600 500 400 300 200 100 Grafiek 2. Rentabiliteit van grotere akkerbouwbedrijven (pachtbasis) Bron: LEI granen suikerbieten

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1987 | | pagina 30