Rapport Trilaterale
Commissie
Aanbevelingen
Moed nodig voor fundamentele
keuze
In 1985 heeft de zogeheten Trilaterale Commissie van voor
aanstaande personen uit West-Europa, Noord-Amerika en Japan
haar jaarlijkse bijeenkomst gewijd aan het onderwerp:
landbouwpolitiek en handel. Ter voorbereiding daarvan was door
een werkgroep een rapport vervaardigd onder het motto: aanpas
sing van de nationale politiek in een internationaal kader.
politiek. Anders gezegd: de huidige
landbouwpolitiek in de wereld met zijn
nationale bescherming kost volgens de
ze berekeningen de industrielanden
In dat rapport is de landbouwpolitiek in
de drie betrokken landenblokken be
schreven en vergeleken. Hieruit blijkt
dat er overal sprake is van overheidsin
grijpen, dat weliswaar veel positieve re
sultaten heeft opgeleverd, maar dat te
vens tot onderlinge spanningen geleid
heeft en met hoge kosten gepaard gaat.
Daarom pleit men voor een geleidelijke
en gezamenlijke aanpassing van de nati
onale landbouwpolitiek naar meer
marktoriëntatie en minder bescherming.
De tijd wordt hiervoor rijp geacht, nu de
voortdurend stijgende kosten van de
landbouwpolitiek bij de overal vereiste
bezuinigingen op overheidsuitgaven
alom steeds meer op verzet stuiten. Bo
vendien biedt de nieuwe GATT-ronde
van onderhandelingen over verdere vrij
making van het wereldhandelsverkeer in
o.a. landbouwprodukten daarvoor een
bij uitstek geschikte gelegenheid.
De trilaterale werkgroep komt in haar
rapport tot de volgende aanbevelingen:
de nationale landbouwpolitiek moet
meer op de markt worden gericht;
de drie landenblokken moeten daar
bij gelijk optrekken;
dit proces moet geleidelijk plaatsvin
den met een overgangsperiode van (nu
nog) ongeveer vijf jaar;
intussen mogen er geen nieuwe han
delsbelemmeringen worden aange
bracht.
Daarbij wordt een aantal specifieke be
leidsaanpassingen genoemd die voor
rang zouden moeten krijgen. Zo zou in
de Verenigde Staten onder meer het ni
veau van de steunprijzen voor granen
moeten worden verlaagd, evenals voor
zuivel, terwijl de inkomenstoeslagen
voor granen geleidelijk zouden moeten
worden afgeschaft en de kwantitatieve
invoerbeperkingen voor zuivelprodukten
versoepeld zouden moeten worden. In
de Europese Gemeenschap zou men
voor granen moeten overgaan op een
meer flexibel garantiesysteem, dat is af
gestemd op de prijzen van de voor
naamste concurrenten, terwijl voor
melk tijdig een alternatief prijsstelstel
46 miljard per jaar en de ontwikke
lingslanden 18 miljard per jaar, terwijl
het Oostblok een voordeel van 23
miljard per jaar eraan overhoudt.
zou moeten worden ontwikkeld, dat zelf
de produktie afstemt op de marktvraag
zonder het gebruik van quota's; voorts
zou het garantiestelsel en de bijbeho
rende prijs voor rundvlees moeten wor
den gewijzigd om de producent meer op
de markt te richten. Ook voor Canada
en Japan wordt een soortgelijk pakket
beleidsaanpassingen aanbevolen.
Voor de nieuwe GATT-ronde worden in
het trilaterale rapport eveneens bepaal
de aanbevelingen gedaan. In het verle
den waren dergelijke onderhandelingen
over handelsbelemmeringen altijd ge
richt op het bereiken van een evenwich
tig stel wederkerige concessies inzake
de toegang tot eikaars invoermarkten.
In de nieuwe onderhandelingen zou
men dit echter moeten combineren met
wederzijdse begrenzingen bij maatrege
len tot invoerbeperking en uitvoerbevor-
dering onder verscherpte GATT-regels
en met bijdragen aan internationale
marktstabiliteit. Daarbij zou men dan
moeten komen tot een proces van we
derzijdse 'ontwapening van de protec
tie'. Misschien ontbreekt daarvoor nog
steeds de politieke wil, maar de kansen
van slagen lijken groter dan ooit
tevoren.
Zowel het rapport van de Wereldbank
als dat van de Trilaterale Commissie
komt dus tot de conclusie, dat de land
bouwpolitiek in de industrielanden (ge
leidelijk en gezamenlijk) moet worden
aangepast door deze een minder be
schermend en meer marktgericht karak
ter te geven.
In het Wereldbankrapport wordt dit nog
als volgt toegelicht: 'De voornaamste
rechtvaardiging voor agrarische protec
tie is de verbetering van de inkomens
der boerengezinnen, met name de fi
nancieel zwakkeren. Maar de voordelen
van protectie gaan vooral naar de meer
gegoede boeren, terwijl de last van de
hogere voedselprijzen in onevenredige
mate gedragen wordt door de armere
consumenten. Bovendien worden de
meeste voordelen van de diverse pro
gramma's gekapitaliseerd in de grond
prijs, zodra de maatregelen worden in
gevoerd. Boeren die daarna grond ko
pen, hebben niet of nauwelijks voordeel
van het voortduren van deze program
ma's, maar zij zullen helaas wel aanzien
lijke verliezen lijden wanneer de agrari
sche protectie wordt beperkt of afge
schaft.'
Mede tegen deze achtergrond moet
men ook de verschillende voorstellen
van de Europese Commissie bezien tot
aanpassing van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid in de EG, waarover de
Sociaal Economische Raad onlangs ad
vies heeft uitgebracht. De SER acht een
drastische aanpassing van dat beleid
dringend nodig om een eind te kunnen
maken aan de structurele overproduktie
en zo de budgettaire lasten onder con
trole te krijgen en de handelsbetrekkin
gen met derde landen te verbeteren. De
SER betuigt zijn instemming met het
pakket maatregelen dat hiertoe door
EG-commissaris Andriessen is voor
gesteld: een restrictief prijsbeleid in
combinatie met een zwaardere financië
le medeverantwoordelijkheid van de
producenten, alsmede de ontwikkeling
van nieuwe gebruiksmogelijkheden
voor agrarische produkten en de bevor
dering van alternatieve teelten, een en
ander aangevuld met maatregelen van
socio-structurele aard.
Evenals de Europese Commissie wijst
de SER een drastische verlaging van het
landbouwprijspeil af, vanwege de grote
negatieve gevolgen voor de inkomens in
de landbouw. De SER acht het voor
gestelde pakket van maatregelen echter
ontoereikend om voldoende perspectief
te verzekeren en vindt hiernaast daarom
ook tijdelijke, rechtstreeks produktiebe-
heersende maatregelen nodig, vooral
het uit produktie nemen van landbouw
grond door middel van een systeem van
heffingen en voorwaardelijke premies.
Een andere mogelijkheid zou echter zijn
gelegen in een meer marktgerichte aan
pak, die wel een meer rigoureus prijsbe
leid veronderstelt, maar tevens meer
ruimte biedt voor internationale handel
in landbouwprodukten.
In wezen gaat het hier om de keuze tus
sen twee reguleringssystemen, namelijk
via het markt- en prijsmechanisme of
via overheidsmaatregelen. Dat zijn ook
de beide scenario's die pas zijn uitge
werkt in het rapport 'Zicht op nieuwe
wegen' van de KNBTB-commissie
Perspectieven Land- en Tuinbouw, waar
van de meerderheid in beginsel kiest
voor een marktgericht beleid, waarbij de
prijs regulerend is.
Wetenschappelijke rapporten, ambtelij
ke voorstellen en deskundige adviezen
over de aanpassing van het gemeen
schappelijk landbouwbeleid zijn er dus
genoeg voorhanden. Wat echter nog
ontbreekt zijn de politieke besluiten,
maar daarvoor is moed nodig.