In harmonie met de omgeving 'Toch wel goed', mompelde ik na lezing van het werkstuk. Het was een z.g. afstudeeronderzoek, ge daan door twee studenten van de Vak groep Sociale- en Organisatiepsycho logie van de Utrechtse Universiteit. Vrucht van hun stageperiode bij onze Bedrijfsgezondheidsdienst in de eerste helft van 1986. 'Toch wel goed'. Allereerst omdat een voor ons belangrijk onderwerp is aange pakt. Moeilijk en in vele opzichten ge voelig liggend. Maar ook ontsnapte me die uitspraak - laat ik er eerlijk voor uit komen - omdat de uitkomsten van die twee wetenschappers je als Raboman niet onprettig in de oren klinken. De be vindingen hadden ten slotte heel wat zorgelijker kunnen luiden. Zorgelijker voor het totaalbeeld, wel te verstaan. Want de onderzoekconclusies zijn geba seerd op de antwoorden van honderden geënquêteerden, die te zamen welis waar een betrouwbare grootst gemene deler opleveren, maar waaronder na tuurlijk ook 'minder prettige' zullen zijn voorgekomen. Dat onderzoek betrof de 'Arbeidsbele ving en -belasting van directeuren van plaatselijke Rabobanken'. Een onder werp dat al jaren in de belangstelling staat, maar waar we eigenlijk niet goed weg mee wisten. Ikzelf heb er bijna zes jaar geleden al eens over geschreven, ik meen naar aanleiding van een rapport dat toen door de zorgen van de Vereni ging van Directeuren was uitgebracht. Het ging en gaat, toen en nu, m.i. om het volgende. Een directeur is een leider, hij is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken, zijn optreden of nalaten werkt uiteindelijk door in het 'gezicht' en de cijfers van zijn bank. Tot zover is dat vanzelfsprekend. Wie aan dat van zelfsprekende niet kan voldoen, moet geen directeur worden. Maar de zaak wordt minder vanzelfsprekend als de bij de functie behorende werklast te groot zou worden. Als er te veel dingen als maar op de directeur neerkomen. Dan gaat onvermijdelijk de motor van de werkkracht op een gegeven ogenblik warmlopen, dan komt er een te grote spanning (stress) tussen het verant woordelijkheidsgevoel en 'wat er alle maal gedaan moet worden', ledereen kan zo'n situatie wel een korter of lan ger tijdje aan, maar het moet niet te lang duren. Anders wreekt het zich in je psychische en/of lichamelijke toestand. En wie op dat punt is aangeland, merkt dat zijn arbeidsbeleving, het plezier in je werk, de voldoening over je resultaat, al negatiever wordt. Zulke gevallen zijn on der de directeuren van onze banken bij de Bedrijfsgezondheidsdienst bekend geworden. We hebben dan ook een lan ge periode van zich snel opvolgende in grijpende veranderingen achter de rug. Fusieproblemen, automatisering, nieu we dienstverleningsvormen enz., enz. En dat gaat nog maar door ook! Ja, het werd tijd dat nu de arbeidsbeleving en belasting van de directeuren eens gron dig in beeld werd gebracht. Iedere directeur is in zekere zin een eenzame figuur, eenzaam met zijn verantwoordelijkheid en zijn taak. Hij kan en mag die niet delen met een ander. Maar, 'ieder mens heeft op zijn tijd behoefte aan een menselijke praatpaal', zo schreef ik zes jaar gele den. Het werkstuk zegt eigenlijk hetzelf de op een wetenschappelijke manier: 'Hoe gaan de directeuren om met hun omgevingsinvloeden en welke conse quenties heeft dat voor hun functione ren Het plaatst de directeur daarom te midden van zijn 'relaties': de organen van zijn bank, de klanten, zijn staf, het personeel, de collega's, Rabobank Ne derland en niet te vergeten de privé sfeer. Dat is de wereld, waarin de direc teur werkt en leeft. Als zijn verhouding met die relaties goed is, dan kan er met plezier een berg werk worden verzet, want de arbeidsbeleving krijgt de volle maat. Laten die relaties echter ernstig te wensen over, dan kan dat een domper op de arbeidsbeleving zetten. Nu is het natuurlijk minder eenvoudig dan ik hier voorstel. De eigen psychische aard speelt een belangrijke rol, evenals de (toevallige) psychologische en lichame lijke gezondheid van de directeur. Dat zijn van die variabelen, die op een of an dere wijze verband met elkaar kunnen houden en wederzijds invloed kunnen hebben op het al dan niet positief of ne gatief ervaren van de arbeidsbeleving. Je kunt dat eigenlijk alleen bij individue le gevallen precies nagaan. De kernuitkomsten van het onderzoek

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1986 | | pagina 4