Produktiestructuur
Produktiestructuur
Economische ontwikkeling
Gemiddelde reële economische groei
Aandelen
Filippijnen
Indonesië
Maleisië
Thailand
(in v/h BBP)
1960
1985
1960
1985
1960
1985
1960 1985
Landbouw
26
26
54
24
36
20
40 23
Nijverheid
28
34
14
37
18
37
19 29
Diensten
46
40
32
39
46
43
41 48
Zoals in de economische ontwikkeling
van landen gebruikelijk is, heeft er ook
bij de vier grote Asean-partners een re
latieve verschuiving plaatsgevonden
van de landbouwsector naar de nijver
heidssector. Toch is het aandeel van de
landbouw in het bruto binnenlandse
produkt momenteel nog gemiddeld
23%, hetgeen vier keer zo hoog is als in
de nieuwe industrielanden van Azië.
Ook in een economie als de Nederland
se is dit aandeel slechts 4 5%.
In het kader van een importsubstitutie-
beleid richt de nijverheidssector (in
dustrie, mijnbouw en openbare nutsbe
drijven) zich voor wat betreft de afzet
vooral op de nationale markten. Ge
bruikmakend van de goedkope arbeids-
van de beroepsbevolking werkzaam is
in de nijverheid. De landbouwsector
wordt gekenmerkt door kleinschalige
produktie, waardoor de produktiviteit er
niet substantieel toeneemt. In de afge
lopen jaren heeft de produktiviteit in de
industriesector wellicht te veel aan
dacht gekregen en werden te weinig
concrete stappen gezet om de land
bouwproduktiviteit te verbeteren.
In de afgelopen vijfentwintig jaar is de
gemiddelde economische groei in de
vier grote Asean-landen aanmerkelijk
hoger geweest dan in de Westerse in
dustrielanden.
Zelfs in de eerste helft van de jaren
tachtig, toen de Filippijnse economie in-
veel lager ligt, zodat een hogere reële
groei relatief gemakkelijker is te realise
ren. Een maatstaf voor het welvaartsni
veau is het inkomen per hoofd van de
bevolking, dat in 1985 in de Filippijnen
640, Indonesië 500, Maleisië
2 170 en Thailand 780 bedroeg.
Ter vergelijking: in Nederland bedroeg
het inkomen per hoofd van de bevol
king vorig jaar 8 580. Aangezien
twee derde van de export van de
Asean-landen naar de industrielanden
gaat, zijn zij erg afhankelijk van de eco
nomische ontwikkeling in de Westerse
wereld. Daar komt bij dat deze landen
ook de belangrijkste buitenlandse in
vesteerders zijn. Bij een teruggang van
de economische groei in de industrie
landen daalt zodoende niet alleen de
vraag naar de primaire produkten van
(procentuele mutatie per jaar) 1961-1970 1971-1980 1981-1985
Filippijnen 5,2 6,4 - 0,5
Indonesië 3,8 8,0 4,5
Maleisië 6,5 8,0 5,8
Thailand 7,9 6,9 5,3
Westerse industrielanden 4,8 3,3 2,3
krachten werden arbeidsintensieve in
dustrieën (textiel en schoeisel) opgezet.
Momenteel wint voorts de elektronica-
industrie aan belang. Delfstoffenwin
ning neemt een belangrijke plaats in. In
donesië en Maleisië zijn grote produ
centen van aardolie, maar ook wordt
hier aardgas gewonnen. Voorts produ
ceerden de Asean-landen in 1984 meer
dan de helft van de wereldproduktie
van tin. De crisis in de tinhandel heeft
dan ook vele tinmijnen van deze landen
in ernstige problemen gebracht.
Ondanks het feit dat het aandeel van de
nijverheidssector in het bruto binnen
landse produkt sinds 1960 is gestegen
van gemiddeld 20% tot 35%, is de
agrarische sector nog steeds de groot
ste werkgever. In de landbouw werkt
momenteel gemiddeld nog 55% van de
beroepsbevolking, terwijl slechts 1 5%
kromp, bedroeg de gemiddelde jaarlijk
se groei in deze regio nog 3,8% tegen
2,3% in de Westerse industrielanden.
Wel dient hierbij te worden aangete
kend dat het welvaartsniveau in Azië
EXPORT
de Asean-landen, maar nemen ook de
buitenlandse investeringen in deze re
gio af. De recessie uit het begin van de
jaren tachtig is daarom niet aan deze
landen voorbijgegaan. De gevolgen
IMPORT
IMPORT
21%
16%
18%
11%
11%
23%
EXPORT
24%
20%
17%
10%
3%
26%
Japan VS Intra-Asean EG OPEC Overige